Constant – New Babylon: Aan ons de vrijheid

Tentoonstelling in het Gemeentemuseum Den Haag van 28 mei tot en met 25 september 2016

Openingswoord Adri Duivesteijn

adriduivesteijn.nl-Constant New Babylon Aan ons de vrijheid

Den Haag, 28 mei 2016, 1800 uur

Labirismen, 1968 Cassette met 11 litho’s van Constant en 11 litho’s met teksten van C. Caspari – 38 X 47.1 (elk)

 Hoe Constant mij tot ‘New Babylonisch leven’[1] inspireerde

Achter in de straat waar ik woonde, stond de broodbakkerij van de Coöperatie De Volharding. Deze fabriek was, net zoals die van ‘Sjakie en de Chocoladefabriek’[2], een machtige en vrijwel ondoordringbare vesting. En dus, een uitdaging voor een nieuwsgierige zevenjarige jongen. Want wat zat er achter die façade? Om die vraag te kunnen beantwoorden beklom ik op een vrije woensdagmiddag de statige trap van de hoofdingang aan de Delftselaan.

Coöperatie De Volharding - Delftselaan

Coöperatie De Volharding – foto’s Gemeentearchief

Daarboven aangekomen kroop ik onder het loket door, waar de broodbezorgers hun dagomzet inleverden. Direct naast dit loket was de deftige gang waar de directie zetelde. En aan het eind van die gang lonkte een zware ijzeren deur. Ik moest al mijn kracht gebruiken om de deur te openen. Toen de opening groot genoeg was, glipte ik door de deur, en keek van boven in de immense hal van de broodfabriek. Het verschil kon niet groter zijn. Van de serene rust in de koele directiegang naar de hitte van de bakkerij met haar kakofonie aan geluiden en geur van versgebakken brood. Ik keek naar de ovens die voor mij zo groot waren als de treinen op het Holland Spoor. Coöperatie De Volharding - interieurUit de hete ovens rolden in lange rijen, de broden die de bakkers met doeken van de band haalden. Aan de andere kant van de hal was een groep luidruchtige vrouwen in witte jassen en mutsen bezig om koekjes en gebak te sorteren voor de verschillende bakkerswijken. De broodbakkerij was een en al dynamiek en ik vond het fantastisch.

Het avontuur in de broodfabriek is slechts een van de verhalen die ik zou kunnen vertellen. Ik weet eigenlijk niet beter, dan dat de wijk waar ik woonde een nooit eindigende ontdekkingsreis was. De straat was de plek waar het gebeurde. Daar waren onze feesten, maar ook de onvermijdelijke botsingen rond oud en nieuw. En in iedere straat zat wel ergens een poort tot een binnenterrein. Ik zwierf er van de timmerwerkplaats naar de loodgieterij, van de autogarage naar de autosloperij. Ik sprak er met de schilder, de boekbinder, de marktkoopman en de lorrenboer. Alles was mijn wereld.

Het was diezelfde Coöperatie De Volharding, die mij vanaf 1963, kennis liet maken met een geheel andere wereld, namelijk die van de nieuwe wijken aan de rand van de stad. Aanvankelijk als hulp van een broodbezorger, later zou ik mijn eigen wijk krijgen, maakte ik kennis met Morgenstond, Vrederust, Bouwlust en het nog in aanbouw zijnde Mariahoeve.

Mariahoeve 1962

Mariahoeve in 1962

Tijdens mijn bakkersrit leek het wel alsof er niemand woonde. En als je mensen zag, waren het vooral de vrouwen die in de deuropening verschenen.  Vaker beperkte de communicatie tussen de broodbezorger en de klant zich door de tussenkomst van een tasje aan de deur, met een briefje: “Bakker, twee regeringsknip en een licht bruin”. In niets leken deze woonwijken op mijn dagelijkse leefomgeving. Op mij had dit alles de uitstraling van een voorgedrukte bouwplaat. Alles had er keurig zijn eigen plek. In de woonstraten stonden de flats in het gelid op het groene veld, hier en daar was er een kinderspeelplaats met een enkele schommel en wip. Soms was er een heus herkenningspunt in de vorm van een kerk of een verpleegtehuis. Binnenterreinen en bedrijvigheid waren er uitgebannen. Ook winkels zag je er niet, nou ja, ze waren er wel, maar dan op een enkele plek geconcentreerd en heel soms gecombineerd met een heuse bioscoop. Daar kon het zaterdag gezellig zijn.

Ik moet ongeveer zestien zijn geweest, toen ik een oogstrelende vriendin, een uit een Russisch gezin van zestien kinderen, leerde kennen die in een rijtjeshuis aan de Drapeniersgaarde in Bouwlust woonde. Zij wilde mij met gepaste trots haar wereld laten zien en wat was er nu niet een beter moment dan een heus feest. Ik fietste op de bewuste zaterdagavond naar een van de flats aan de Melis Stokelaan. Daar wachtte mijn vriendin mij al op. In plaats van een van de flats nam zij mij mee naar een berging die normaal gesproken voor fietsen en een enkele Solex werd gebruikt. Deze was voor deze gelegenheid omgetoverd tot een intieme disco. Het crêpepapier om de tl-buis kleurde de ruimte, matrassen lagen op de grond en de goed hoorbare platenspeler liet weten dat het vanavond niet om het gesprek zou gaan. Onttrokken aan het zicht van het ouderlijk gezag was de sfeer enigszins gespannen. Mijn vriendin keek mij verwachtingsvol aan. Vanavond zou het echt leuk worden. Ja, let op, hier in de berging, zou de wijk tot leven komen! Ik keek ernaar en besloot dit avontuur uit de weg te gaan en vertrok, mijn vriendin achterlatend. Ik heb haar daarna nooit meer gesproken.

Ik beschreef u twee ervaringen uit mijn jeugd. Voor mij waren het twee werelden die totaal aan elkaar tegengesteld waren. Het mag duidelijk zijn dat ik mij intuïtief thuis voelde in de organisch gegroeide stad, waarin het volle leven zich in al zijn verschijningsvormen manifesteerde. Van de geplande stad, dan wel de ‘Functionele Stad’ had ik toen nog niet gehoord. Laat staan van Le Corbusier, het Athens Charter (1933), de CIAM en het pleidooi om de vier functies van de stad, wonen, recreëren, werken en verkeer elk zijn eigenstandige ruimte te geven. In de tijd dat ik mij nog slechts verwonderden over de enorme verschillen hoe mensen woonden en werkten, verbeelde de kunstenaar Constant Nieuwenhuijs met zijn New Babylon een geheel andere wereld. De wereld van de bevrijde mens. In de opvatting van Constant hadden wij toen ‘als het ware de middelen in handen die ons in staat stellen een overwinning op de natuur te behalen en een einde te maken aan het vonnis: ‘in het zweet des aanschijns zult gij uw brood verdienen’. Constant verzette zich heftig tegen de technocratische concepten van de functionele stad, die slechts een antwoord gaven op een achterhaald idee van de samenleving waarin de factor arbeid en wonen nog nauw met elkaar verweven zouden zijn.

“Strikt genomen, stelde Constant, houdt de moderne stedenbouwer zich maar met twee aspecten van de stad bezig: het snelverkeer en de woningbouw. Het grootste probleem echter is de langzame, maar totale vernietiging van de stad als collectieve levensruimte. De moderne steden en wijken zijn daardoor ware monumenten van verveling en van saaiheid geworden.”[3]

In het jaar 1962 dat Constant deze woorden uitspreekt, spreidt het virus van de Functionele Stad zich nog steeds ongestoord verder uit over de Haagse Binnenstad. De voor mij zo vertrouwde schoolroute van de Bakhuizenstraat in de Schilderswijk naar het Lamgroen in het Spuikwartier veranderde in mijn schooltijd op een ontluisterende wijze doordat er vrijwel wekelijks panden werden dichtgespijkerd en gesloopt. Met o.a. het gemeentelijk plan De Nieuwe Hout, een zielige verwijzing naar het Lange Voorhout, werd op de Nieuwe Kerk na, alles in het Spuikwartier van de kaart geveegd. Met het Verkeerscirculatieplan Binnenstad, het zogeheten ‘Dwarswegbesluit’, werd de sloop van Het Oude Centrum en het Kortenbosch ingeluid.

Voor mij zou in 1968 mijn leefwereld en het dogma van de functionele stad op een wel heel directe wijze samenkomen. Het was op 17 december 1968 dat de Wethouder G.W. Hylkema van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de directeur Stadsontwikkeling Ir. Frits van der Sluys het plan ‘Van Grijs naar Groen’ toelichtten. Bestand 01-06-16 11 59 28In dit plan werd een groot deel van de Schilderswijk gesloopt en vervangen door een plan met ‘ongelijkvloerse kruisingen’ en ‘grote galerijflats van 12 tot 17 verdiepingen’ die net als in de naoorlogse wijken, als een gezagsgetrouw leger, keurig in gelid stonden opgesteld in het groen. Waar de nieuwe wijken tot dan toe nog het symbool waren van vooruitgang, veranderde deze vooruitgang in een monster dat de wijk, en zoals Constant het uitdrukte ‘de stad als collectieve levensruimte’ zou vernietigen. Voor de bewoners van deze stadsdelen zou alles van waarde – fysiek, sociaal, maatschappelijk en cultureel – verdwijnen.

Wethouder G.W. Hylkema en Ir. Frits van der Sluys

Maar wat was ons alternatief? ‘My intentions are good, I use my intuition’[4] zong John Lennon en dit zou aanvankelijk ook de belangrijkste driving force voor mij zijn om inhoud te geven aan mijn opvattingen over de stad. Maar dat bleek al snel onvoldoende. Voor een echte verandering is meer nodig. Voor een politiek waarin verbeelding een rol speelt vond ik ‘mijn legitimatie’ in de woorden van Olof Palme, de vroegere premier van Zweden:

‘Politiek – dat is een kwestie van willen, van iets willen. Sociaal democratische politiek is veranderingen willen, omdat veranderingen verbeteringen beloven, de fantasie en de daadkracht voeden, dromen en visioenen stimuleren’.[5]

Maar hoe kunnen ‘veranderingen die verbeteringen beloven, de fantasie en de daadkracht voeden, dromen en visoenen stimuleren’ dan wél de juiste beelden en woorden krijgen? Anders dan in de jaren twintig was er in mijn bestuurlijke periode was er geen vanzelfsprekende verbinding meer tussen de politiek en een bepaalde architectuurstroming en dus vormentaal. Fascinerend is het om te zien dat Constant op zijn manier worstelde met de vraag hoe zijn dromen en visoenen over New Babylon te koppelen aan de praktijk van de makers en dus het maken van de stad. In zijn lezing op 23 mei 1980 voor de Afdeling Bouwkunde van de TU-Delft onder de titel ‘Nieuw Babylon na tien jaar’ blikt Constant daarop terug:

een onfunctionele stad voor niet-werkende mensen kan verschillen van het soort steden dat tot nu toe is gebouwd voor werkende mensen.”

Maar constateert hij, min of meer gelaten, bij de inrichting van een nog onbewoonbare wereld kunnen wij ons nog wel iets voorstellen bij het concept van:

“vrijheid van verplaatsing, geen behoefte meer aan een vaste woonplaats, wisselende functies van de gebouwde omgeving, mobiele constructie van de microstructuur.  Moeilijker wordt het deze wereld te bevolken met mensen die zo totaal anders leven dan wijzelf: we kunnen hun ludieke of inventieve gedrag niet vooraf bepalen noch ontwerpen”.

 Dat onvermogen om ons werkelijk in een nieuwe wereld te kunnen inbeelden bracht Constant tot de conclusie:

 “We kunnen slechts een beroep doen op de fantasie en van de wetenschap op de kunst overgaan. Dit inzicht heeft mij ertoe gebracht het werk aan de maquettes te staken om in schilderijen en tekeningen te trachten een suggestie, hoe globaal ook, van enig New Babylonisch leven te wekken. Verder kon ik niet gaan.”[6]

Constant keert daarmee in feite van de antikunst, wat in essentie zijn maquettes van New Babylon waren, terug naar de kunst als vorm van verbeelding. En terugkijkend zijn het voor mij juist de “schilderijen en tekeningen” uit deze periode geweest, die bij mij het gedachtegoed van het New Babylon ten volle tot leven hebben gewekt. Zelf midden in een zoektocht naar wat stedelijke kwaliteit is [7] raakte ik door een van die ‘New Babylonische’ voorstellingen van Constant, het schilderij Terrain Vague II uit 1973, gefascineerd.

Het Gemeentemuseum was zo aardig geweest dit werk uit te lenen en in de kamer van de burgemeester op te hangen. Het schilderij verbeeldde ‘woeste grond’ met op de achtergrond een opdoemende, maar voor mij een tegelijkertijd uitnodigende stad die vooral ruimte leek te bieden.

Het was in diezelfde burgemeesterskamer waar ik – iets te vaak – ‘mocht’ verblijven om knellende aangelegenheden te bespreken. Soms alleen met de burgemeester en de gemeentesecretaris maar, vaak ook met collega-wethouders in een van de vele pogingen om tot een gezamenlijk besluit te komen over de vestiging en de keuze voor het ontwerp van het Stadhuis op het Spuikwartier. Een besluit dat uiteindelijk bepalend zou gaan worden voor de ontwikkelingsrichting van het centrum van deze stad. Niet de politiek litterator, maar de kunstenaar Constant bood mij, wat zoals ik aangaf ook zijn opzet was, ‘een suggestie, hoe globaal ook, van ‘enig New Babylonisch leven’. En in de onvermijdelijke stiltes, die nu eenmaal in spannende overlegsituaties vallen, stapte ik steeds vaker het schilderij binnen om in gedachte op zoek te gaan naar wat deze ongedefinieerde stad mij allemaal te bieden had. Een zoektocht die door de serie Labyrismen van Constant uit 1968 wordt verdiept en mij de beelden geeft van een stad waarin juist het niet-afgeslotene, het spontane, het veranderbare voor mij de metafoor wordt voor wat de stad eigenlijk is en telkens weer opnieuw zou kunnen zijn. In het bijbehorende tekst van C. Caspari bij de litho serie wordt mijn ervaring ook letterlijk onder woorden gebracht in de afsluitende tekst:

Ich betrete das Labyr;

ich weiss nicht was mich erwartet.

ich weiss nicht was ich hören werde.

ich weiss nicht was ich sehen werde,

                         was mich erwarten wird.

                         was ich entdecke,

Aber ich überlasse mich diesem System

von materielle und immateriellen Vorgängen.

In alles kann ich auch Aktiev und Passief jederzeit

eingreifen.

Ich setze mich den ständigen Veränderungen aus.

Ich bin in ein Spannings- und VibrationsFeld

geraten das je nach meinem Vermögen,

nach meiner Stimmung,

nach meinen Eigenschaften,

           benützt werden kann.

Nieuw Babylon en in het bijzonder van de lithoserie Labyrismen en de woorden in de tekst van

C. Caspari mij er bewust van gemaakt dat het niet meer voor de hand ligt, zoals in de jaren twintig met het nieuwe bouwen en de Amsterdamse school, het geval was om je als politicus te verbinden met een enkelvoudige architectuurstromingLabyrismen - doos met bijbehorende vormentaal. Het concept van de ideale stad ligt voor een politicus niet meer opgesloten in een alles bepalend dogma zoals die van de Functionele stad, het Structuralisme of het Deconstructivisme of van welk ‘isme’ ook. Nee, de ideale stad bevindt zich in de metafoor van New Babylon, waarbinnen het de mens is die zich heeft bevrijd en de ruimte krijgt om zelf creatief te zijn. 

“Nieuw Babylon, zegt Constant, is de stad van het spel en het spel als levensstijl. Nieuw Babylon is anti logisch. De spraakverwarring is er geen straf maar een droom van onverwachte vondsten en situaties.“

En voor mij werd, de stad van het spel, meer en meer het ideaalbeeld van de stad. Het zou dan ook daadwerkelijk sturend worden in mijn handelen en mijn beslissingen die ultiem de vorm van de stad zouden kunnen gaan bepalen.

Degenen die het debat over het cultuurplein aan het Spui en de keuze voor het stadhuis van Richard Meier zich nog kunnen herinneren, weten dat voor mij de kern lag in, zoals Aldo van Eyck dat ooit uitdrukte: ‘je moet de stad teruggeven aan de stad’. Voor mij ging het om, zoals Constant duidde, het herstel van ‘de collectieve leefruimte’. Juist het gegeven dat het ontwerp van Richard Meier met het Atrium een plek bood aan de stad die niet gedefinieerd was en dus open was voor een invulling door de stad zelf. Het zou dan aan de Haagse gemeenschap zijn om te laten zien hoe initiatiefrijk, inventief of creatief zij is. En, nu zo’n twintig jaar later kunne wij vaststellen dat de stad, zowel het cultuurplein als het Atrium van het stadhuis, heeft ingevuld en betekenis heeft gegeven, en dat deze plek in de stad telkens opnieuw ‘benützt werden kann’.[8]

In Den Haag ben ik er niet aan toe gekomen, maar in Almere heb ik het idee van ‘de stad als spel en het spel als levensstijl’ zoals ik dat vanuit Constant’s New Babylon interpreteerde geradicaliseerd door het Almere principles ‘Mensen maken de Stad” te introduceren. Weg met het dogma van de functionele stad, welke met haar monocultuur nog steeds de vorm domineert van de stedenbouw en architectuur in de Vinex. Weg met het concept van de ‘verzorgingsstaat’ waar het nu vooral de commerciële de projectontwikkelaars zijn ons wonen vormgeven. Weg met de degradatie van de burger als woonconsument. Laat die burger de stad zelf maken. Laat die burger woonproducent zijn. En in Almere leverde het ‘Mensen maken de Stad’ aantoonbaar een andere stad op. 2000 huishoudens uit alle inkomensklassen hebben met het bouwen van hun eigen huis een reeks ‘onverwachte vondsten en situaties’ op. 2000 zelfbouwers, uit alle lagen van de bevolking, waren het die met hun ‘fantasieën de daadkracht voeden, dromen en visioenen’ realiseerden in een ongekende diversiteit in architectuur en woningtypen. De wijken Noorderplassen-West, het Homeruskwartier en Overgooi zijn het bewijs dat mensen de stad kunnen maken.

In Almere Oosterwold wordt Constants gedachtegoed verder geradicaliseerd. Deze stadsuitbreiding van 4400 ha groot wordt principieel gepland organisch ingevuld met initiatieven van onderop. (Verantwoording Oosterwold) In samenwerking met Winy Maas van MVRV en Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) is in het ruimtelijk plan is de basis gelegd voor een ontwikkeling van onderop. Dat wil zeggen dat niet de stedenbouwer of de architect maar de creativiteit en het programma van de mensen zelf bepalen zullen gaan bepalen wat uiteindelijk het ‘eindbeeld’ in deze gebiedsontwikkeling zal gaan worden. De homo ludens kan met een minimum aan voorschriften, welke bovendien slechts bedoeld zijn om het nieuwe landschappelijk karakter veilig te stellen, inhoud geven aan hun ‘dromen en visioenen’.

Terug naar het begin van mijn verhaal. In mijn jeugd waren er twee verschillende werelden. Daarin was mijn woonwijk afgeschreven ten gunste van de functionele stad. Nu, bijna vijftig jaar na het moment (1968) dat ik zelf actief werd, mogen wij ons gelukkig prijzen dat dankzij het verzet van veel burgers de oude stad letterlijk en figuurlijk is terugveroverd. Maar het dogma van de de functionele stad heerst nog ten volle in de aanpak van uitbreidingswijken van onze steden of in de herstructurering van de naoorlogse wijken. Daar is het adagium van ‘mensen maken de stad’ nog steeds niet doorgedrongen en is de feitelijke bouwproductie in handen van institutionele partijen. De burger is voor hen geen homo ludens maar consument Hoe kan het dat wij dat zo lijdzaam accepteren? Dat zou toch anders kunnen en moeten. Hoe?

Om daar een antwoord op te vinden wil ik afsluiten met de woorden waarmee Constant zijn lezing in Delft beëindigde:

“Het projekt bestaat. Het ligt, goed opgeborgen in een museum, te wachten op gunstiger tijden waarin het opnieuw interesse zal wekken van toekomstige stedebouwers. Alles wat ik erover zeggen kon, is gezegd en opgeschreven. New Babylon is het werk van een schilder.”

Het is nu 71 jaar na de Tweede wereldoorlog, een samenleving die fundamenteel is veranderd, waarin de burger mondig is geworden. Je zou mogen verwachten dat ‘de gunstiger tijden’ nu wel zijn aangebroken. Het Gemeentemuseum in Den Haag heeft er in ieder geval een duidelijke opvatting over. Zij sluit de bijbehorende catalogus af met de volgende passage, ik lees hem graag aan u voor:

“Door een bijzondere constructie is het gelukt de New Babylon-werken bijeen te houden. Constant hoopte dat het project hierdoor ooit – op een gunstiger moment – door anderen ter hand zou kunnen worden genomen. Wij kunnen die anderen zijn. Aan ons de vrijheid.”

Ik herhaal het graag: ‘wij kunnen die anderen zijn’. En wat zou het voor de inrichting van ons land bijzonder waardevol zijn, wanneer mede door deze tentoonstelling, er bestuurders, stedenbouwers en architecten opstaan om opnieuw de burgers de kans te geven te “spelen met de gedachte aan een aards paradijs, aan een nieuw Babylon”.

Met deze wens open ik graag de tentoonstelling Constant – New Babylon: Aan ons de vrijheid.

Adri Duivesteijn

Ode à l’Odéon, 1969 – Olieverf en lak op doek (190,7 x 200,2 CM – Gemeentemuseum

Cv: Adri Duivesteijn was wethouder en loco-burgemeester in Den Haag (1980-1989) en Almere (2006-2013). Eerste directeur van het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam (1989-1994). Lid van de Tweede Kamer (1994-2006) en Eerste Kamer (2013-2015).

[1] New Babylon na tien jaren. Lezing door Constant gehouden aan de afdeling Bouwkunde van de TH Delft, 23 mei 1980. Constant New Babylon. Aan ons de vrijheid, Pagina 216. Gemeentemuseum, Den Haag – 2016.

[2] Roald Dahl, 1964

[3] Uit een fragment uit het VPRO-portret van Constant door Simon Vinkenoog, verwerkt in de film ‘Avant le Départ’ uit 2005

[4] Intuition, Mind Games, John Lennon, 1973

[5] Politiek is Willen, Olof Palme

[6] New Babylon na tien jaren. Lezing door Constant gehouden aan de afdeling Bouwkunde van de TH Delft, 23 mei 1980. Constant New Babylon. Aan ons de vrijheid, Pagina 225. Gemeentemuseum, Den Haag – 2016.

[7] In 1984 startte ik, o.a. i.s.m. Henk Overduin, de toenmalige adjunct directeur van het Gemeentemuseum Den Haag, de Campagne ‘Stadsvernieuwing als Kulturele Aktiviteit”, een collectieve zoektocht naar kwaliteit in de stadsvernieuwing.

[8] Het Haagse Stadhuis, Bouwen in een slangenkuil, Adri Duivesteijn i.s.m. Fred Feddes. Pagina 183: Mijn Keuze. SUN, 1994

A political context: Siza and the Punt-Komma

‘Architecten die zich vriendelijk opstellen tegenover bouwteams en vooral de wensen van die bouwteams willen uitwerken, dienen gemeden te worden. Voorkeur verdient die architect die eigen opvattingen over haar/zijn vak heeft en die de discussie aangaat. Ga conflicten juist niet uit de weg, los niet alles op door onderhandelen. Kies de uitdaging!’

(Campagne Stadsvernieuwing als Kulturele activiteit, 1985)

Siza meets The Hague friends
Alvaro Siza op 12 maart in de Schilderswijk in Den Haag; eten met een filmploeg uit Portugal.

In de tweede week van maart van dit jaar bezocht Alvaro Siza zijn woningbouwprojecten die hij in 1984 in Den Haag heeft gerealiseerd. Meer dan dertig jaar geleden gebouwd en zijn projecten staan er nog steeds spic en span bij. Het bijzonder aan deze woningbouwprojecten zit hem in het feit dat Siza in Den Haag de stadsvernieuwing deed kantelen. Hij liet zien dat ook sociale woningbouw onder architectuur gebouwd kon worden, dat de plattegronden wel degelijk een specifiek antwoord kon geven op de verschillende leefstijlen (waaronder mensen met een islamitische achtergrond) die er toen al in de Schilderswijk waren. Tevens liet Siza zien dat een totale sloop van de wijk en het opnieuw beginnen een fundamentele fout was. Nee, ook bij sloop dient de bestaande structuur van de wijk gerespecteerd te worden. Siza liet ons zien dat ’traditie en vernieuwing’ in de stadsvernieuwing essentieel zijn. Respecteer de oude wijken zoals ze zijn, borduur er op voort en moderniseer ze binnen die gegroeide context.  Met Siza heeft de nieuwe aanpak van de stadsvernieuwing als een culturele activiteit zijn betekenis gekregen. Onderstaand artikel heb ik geschreven ten behoeve van de catalogus voor een tentoonstelling die gemaakt wordt over het werk van Alvaro Siza in Berlijn, Den Haag, Porto en Venetië. Ik beschrijf erin hoe ik tot de keuze voor Alvaro Siza ben gekomen. 

A political context: Siza and the Punt-Komma

Mei 1968: op de Sorbonne, de Universiteit van Parijs brak een studentenopstand uit die al snel zou overgaan in een algemene staking over heel Frankrijk. En het was niet alleen Parijs waar in dat jaar de veranderingen zich aankondigden. Het is ook het jaar van de opkomst en de neergang van de Praagse Lente. Het jaar waarin de verdeeldheid over de zin en de onzin van de Vietnamoorlog in volle omvang de wereld zal gaan beheersen. Het jaar waarin hoop en vrees elkaar afwisselende. Hoewel ik, in die tijd nog net geen 18 jaar, niet in alle opzichten doorgrondde wat er gaande was, voelde ik wel aan, dat hierachter het verzet schuilging tegen het zittende gezag en dat dit voor een kantelpunt in de naoorlogse geschiedenis zou kunnen gaan zorgen. Hier keerden generaties, onafhankelijk van etniciteit, cultuur, klasse en leeftijd, zich meer en meer tegen de ordening van de oude, conservatieve maatschappij met haar moralistische idealen op vlak van religie, patriottisme en respect voor autoriteit. In feite was het de opkomst van de autonome burger, vrijgemaakt van de ‘ketenen, van een verzuilde samenleving’ ten gunste van een meer progressieve maatschappij die individualisme en meer sociale vrijheid voorstond. 1968 zou ook voor de Schilderswijk in Den Haag een bijzonder jaar worden. Het is de wijk waar ik ben opgegroeid. Hier werd ik mij gaandeweg steeds bewuster dat de woon- en leefomstandigheden er helemaal niet normaal waren. De Schilderswijk, bekend als de grootste arbeiderswijk van Nederland (45.000 inwoners), had zijn oorsprong in de snel toenemende vraag naar goedkope huizen. Het inwonertal van Den Haag zou tussen 1875 en 1900 van circa 100.000 oplopen tot boven de 200.000. Stadsuitbreiding was nog niet of nauwelijks een echt publieke taak, met als gevolg dat de ordening van de wijk door het gemeentebestuur vrijwel geheel werd overgelaten aan het particulier initiatief. En voor deze, vaak door speculatie gedreven investeerders, stond vooral de winstmaximalisatie centraal. De publieke ruimte beperkte zich tot een stratenpatroon, dat bestond uit een eentonige reeks smalle en langgerekte straten waarin de hoofdstraten nauwelijks onderscheidend waren en pleinen, groenvoorzieningen dan wel speelgelegenheid, vrijwel ontbraken. De ondiepe binnenterreinen werden volgebouwd met hofjeswoningen en werkplaatsen. Het is deze oorsprong die de Schilderswijk altijd heeft achtervolgd. Ik weet eigenlijk niet beter dan dat er altijd wel sprake was van verpaupering. Zo waren dichtgespijkerde onbewoonbaar verklaarde woningen geen uitzondering, werden er delen van de wijk gesloopt en lagen de daaruit volgende braakliggende terreinen er jaren achtereen verwaarloosd bij. Wat ook niet hielp, was de opvatting van het gemeentebestuur. Die had in 1953 een gemeentelijke ‘Saneringsnota’ uitgebracht, waarin grote delen van de Schilderswijk voor sloop werden aangewezen. Een direct gevolg hiervan was, dat iedere investeerder, en dat gold niet alleen de vele kleine particuliere huiseigenaren, maar ook de gemeentelijke diensten, wisten dat geld uitgeven voor onderhoud en beheer in deze volkswijk niet meer lonend was. Het zou tot 1968 duren, voordat het gemeentebestuur haar plannen voor de toekomst voor de nieuwe Schilderswijk ontvouwde met de eufemistische titel ‘Van Grijs naar Groen’. Geheel overeenkomstig de beginselen van de CIAM zou de oude Schilderswijk plaats maken voor het moderne wonen. Flats in het groen zouden het gezicht gaan bepalen. Het plan sloeg in als een bom. Van Grijs naar Groen maakte in een klap duidelijk hoe het gemeentebestuur naar haar eigen inwoners keek. Niet alleen de Schilderswijk zou grotendeels verdwijnen, maar ook de zittende bewoners waren in de nieuwe wijk niet echt welkom. Opnieuw zouden de huren zo hoog zijn dat er voor de Schilderswijkers niets anders op zat dan ‘voor de bezem van de sanering uit’ te gaan naar een volgende oude wijk. 1968 werd daardoor ook het jaar van het verzet in de Schilderswijk. De Actiegroep Betaalbare Huren zette met een ‘zwarte vlaggen dag’ de toon van het verzet. De gemeentelijke plannen moesten van tafel en de huren van de nieuw te bouwen woningen zouden betaalbaar moeten zijn. Zelf sloot ik mij dat jaar aan bij de Jongeren Aktiegroep Schilderswijk (JAS). Een groep jongeren die zich de gedragingen van de vele speculanten aan de kaak stelde die zich verrijkten aan de woningnood onder migranten. Richtte eind 1970 de wijkkrant De Schilderswijker op en melde mij aan als lid van de sociaal democratisch partij, de PvdA.

April 1974: de spanning die ik bij de ‘mei 68’ revolte Parijs en Frankrijk ervoer, werd op 25 april in Portugal overtroffen door de sensatie van een geweldloze militaire staatsgreep die een einde maakte aan de fascistische dictatuur van Marcello Caetano. Vooral politiek wilde ik doorgronden wat er in Portugal gaande was. In de zomer van 1975, ik was net lid geworden van de gemeenteraad van Den Haag, reisde ik naar Portugal af om met eigen ogen te gaan zien wat de betekenis van deze verandering in het land zelf zou zijn. Al reizend met een Citroën Deux Cheveaux ging ik door het land het gesprek aan met architecten, gemeentebestuurders en wijkbewoners van wijken die enigszins te vergelijkbaar waren met die van de Schilderswijk. Het zou voor mij een verrassende kennismaking zijn met het programma van SAAL (Local Ambulatory Support Service). Waar in Den Haag de stadsvernieuwing nog vooral een gemeentelijke activiteit was, waar de bewoners nog maar spaarzaam een echte stem in hadden, leken hier de rollen omgedraaid. Zo had the secretariat of State for Housing and Planning, led by Architect Nuno Portas via het SAAL-programma van bovenaf verordonneerd dat er een programma moest komen voor ‘the urgent housing needs of underprivileged communities across the country’.(…). and ‘that the communities for which this new housing was intended would be involved in the design process through their direct participation’. Top Down werd hier voorgeschreven dat er in het Portugese stadsvernieuwingsprogramma ‘Bottom Up’ moest worden gewerkt. Voor mij werd Portugal daardoor een inspiratiebron en het is dan ook op deze reis dat ik besloot om terug te keren naar Portugal op het moment dat de Anjerrevolutie haar tienjarig bestaan zou gaan vieren.

1984: voornemens? Hoe vaak komt het niet voor dat je jezelf iets voorneemt, maar op het moment dat het zover is de actualiteit het wint van de goede voornemens? Er was in die tijd ook alle reden om af te zien van de reis naar Portugal. Op 3 november 1980 was ik vrij onverwacht door de gemeenteraad gekozen tot lid van het College van Burgemeester en Wethouders en werd verantwoordelijk voor de stadsvernieuwing in Den Haag. Mijn benoeming was atypisch. Een wijkbewoner uit de Schilderswijk met een nadrukkelijk actieverleden kreeg nu de volle verantwoordelijkheid om de vernieuwing van de oude wijken. Zelf zag ik het als een unieke kans om mijn idealen voor een andere stadsvernieuwing, maar nu als dagelijks bestuurder, nu ook echt zelf vorm en inhoud te kunnen geven. Ik liet dan ook geen moment verloren gaan. Binnen twee maanden lag er een compromis voor een ander verkeersplan waardoor de oude wijken van doorgaand verkeer werden gevrijwaard en er een begin kon worden gemaakt met het herstel na decennia van verpaupering gekend te hebben. In diezelfde tijd werd de projectorganisatie Stadsvernieuwing opgericht en konden wij samen met de bewoners van de stadsvernieuwingswijken aan de slag. Voortaan waren de bestaande oude wijken het uitgangspunt van beleid. Van binnenuit zouden ze worden vernieuwd met als beginsel ‘het bouwen voor de buurt’. In alle wijken werd de draad weer opgepakt en met nieuw elan begonnen gemeente, wijkbewoners en woningcorporaties samen aan een nieuwe periode voor de stadsvernieuwing. Het was de tijd waarin voornemens en plannen werden omgezet in concrete bouwplannen. Er werd weer volop gebouwd. Wat kon er nu nog verkeerd gaan?
‘Schilderswijk wordt getto’
Terwijl de trein van de stadsvernieuwing volop in beweging was gekomen, de nieuwbouw als vanzelfsprekend uit de steigers kwam, de verpaupering was afgenomen en de leefbaarheid zichtbaar verbeterde, nam paradoxaal genoeg de onvrede in de ouwe wijken toe. Met name in de wijkkrant De Schilderswijker, de krant waarvan ik ooit zelf de oprichter was, wordt de kritiek op het beleid snoeihard geformuleerd. Aanvankelijk richtte de kritiek zich nog op het te radicale sloopbeleid waardoor er per saldo toch een gehele nieuwe wijk zou gaan ontstaan. Maar steeds duidelijker werd dat achter de onvrede iets fundamenteler schuilging. De wijkkrant vertolkte, misschien wel als eerste in Nederland, het gevoelen dat door de veranderingen in de bevolkingssamenstelling het oorspronkelijke karakter van de oude wijken en de daar heersende waarden en normen onder druk kwamen te staan. ‘Bedankt Duivesteijn en van Otterloo: Schilderswijk wordt getto’ kopte de wijkkrant de Schilderswijker in april 1984. Volgens de redactie kozen ‘steeds meer ‘Schilderswijkers in hart en nieren’ (…) ‘bij de keuze tussen behoud én verbetering of sloop én nieuwbouw vóór sloop van hun dierbare en bovenal goedkope woningen ‘om maar uit de rotzooi te zijn’. Sloop geeft je tenminste het recht op een woning in een andere buurt’. Plotseling kreeg het beginsel ‘bouwen voor de buurt’ ook een andere inkleuring namelijk die van een ‘ongewenste’ bevolkingssamenstelling. Zo was in de Schilderswijk het aantal migranten inmiddels naar zo’n 46% opgelopen. Nu werd duidelijk dat bij de autochtone vertegenwoordigers van de buurt er de verwachting was dat met de vernieuwing van de oude Schilderswijk de vertrouwde buurtcultuur zou worden gerehabiliteerd. Echter veel oorspronkelijke Schilderswijkers kozen echter voor een vertrek uit de wijk. Allochtonen grepen de stap naar de vernieuwde wijk juist aan als een substantiële verbetering van hun woon- en leefsituatie. De redactie van de wijkkrant vond dit een verkeerde ontwikkeling en hield een pleidooi voor een spreidingsbeleid. Persoonlijk, maar ook principieel zag ik daar helemaal niets in. Voor mij was het per definitie zo dat wanneer je uitgaat van een zittende samenleving je daarin geen onderscheid maakt in etniciteit, cultuur en klasse. Dat mensen in een wijk en buurt wonen brengt per definitie een eigen geschiedenis met zich mee. Samen vormen mensen een community, dan wel staan zij voor de taak om samen een community te vormen. En ja, ik geloofde erin dat mensen met elkaar in staat zijn om hun eigen situatie te verbeteren. Bovendien ging het hier om een migratie die los van de stadsvernieuwing overal plaatsvond in Europa en het zou het dus eerder de vraag moeten zijn hoe wij binnen de stadsvernieuwing in het beleid er ook echt rekening mee zouden kunnen houden. Dat was mijn inzet en ik had geen reden deze opvatting te herzien. Maar de kritiek ging ook niet langs mij heen. Ook ik was ontevreden over de resultaten van het toch door velen met zoveel enthousiasme uitgevoerde beleid. Mijn kritiek echter zat meer in de hardware van de stadsvernieuwing. Gaandeweg was mij duidelijk geworden dat ook de stadsvernieuwing een machine was, waarin vooral het verdienmodel centraal stond. Eigenlijk moesten wij vaststellen, dat de stadsvernieuwing vooral een kwantitatief productieproces was waarin de gevestigde belangen van woningcorporaties, aannemers en architectenbureaus diep verankerd waren. In de naoorlogse wijken hadden deze partijen een monopoly. Bewoners waren er immers nog niet. Het was dus vooral een productieproces van bovenaf. In de stadsvernieuwing was dat anders. Hier zaten de bewoners aan tafel en moest men wheelen en dealen. En dat ging eigenlijk geruisloos. Schijnbaar moeiteloos integreerde de bouwwereld het participatiemodel. Toch klopte er iets niet. En met de oplevering van de eerste concrete resultaten werd zichtbaar waarom dat zo was. Want waar in alle steden buurtbewoners met ambtenaren, woningcorporaties en architecten avondenlang gebogen zaten over de nieuwe plannen voor de wijk bleek in de harde realiteit, dat veel van de uitkomsten van dit overleg leidden tot precies dezelfde bouwplannen! Hoezo zeggenschap, hoezo aansluiten bij de buurt, hoezo rekening houden met de buurtcultuur? In hoge mate bleek het overleg fake te zijn. Het bleek een rollenspel, waarin alle actoren hun rol speelden maar het resultaat van tevoren al leek vast te staan. De werkelijk invloed van bewoners richtte zich vooral op de betaalbaarheid van het plan. En al snel werd het standaardproduct van de bouwwereld daarvoor het ‘ideale’ bouwplan. Tot mijn teleurstelling moest ik ontdekken dat wij vooral met een productieproces bezig waren maar niet of nauwelijks met de vraag wat de specifieke identiteit van buurten en wijken is en hoe wij daaraan nieuwe betekenisvolle karakteristieken konden toevoegen. Wat zou bij voorbeeld in de nieuwe Schilderswijk met de tegenwoordige bevolkingssamenstelling de nieuwe buurtcultuur moeten of kunnen zijn? Waar hadden deze bewoners echt behoefte aan en welke woningen en wat voor soort openbare ruimte hoort daar dan wel bij? Maar ook de architectuur riep vragen op. Hoe kan het toch dat de oude wijken karakteristieker en betekenisvolle waren dan de vernieuwde wijk? Ik voelde mij steeds ongelukkiger worden met mijn ‘eigen’ beleid. Meer en meer moest ik erkennen dat ik wel een machine had aangezet, maar dat die machine onafhankelijk van het beleid zijn eigen producten produceerde. Dat moest anders. Maar hoe dan? Zeker daar waar sprake is van stedenbouw, is het niet snel aan een bestuurder gegeven, wanneer hij of zij geen vakgenoot is, om daarin leidend op te treden. Vaak intervenieer je op het proces, maar hier ging het om de inhoudelijke keuzes die echt anders zouden moeten. Ik kon niet anders dan doen wat ik als methode vaker had gedaan. En dat was zelf kritiek formuleren, vragen stellen en iedereen uitnodigen met elkaar daarover in gesprek te gaan. Een openbare zoektocht over wat stadsvernieuwing nu werkelijk is, dan wel zou moeten zijn. Voor mij was het in ieder geval duidelijk dat het om een culturele opgave ging. Wanneer wij in staat zouden zijn te ontdekken wat de culturele dimensie zou kunnen zijn, wij ook in staat zouden zijn om specifieker te worden. Een collectieve herbezinning of zoektocht naar de identiteit van de stadsvernieuwing. De campagne ‘Stadsvernieuwing als kulturele activiteit’ was geboren. Ik had geen idee waar wij uit zouden komen.

1984: Porto, mijn ontmoeting met Alvaro Siza
Het was in deze stemming dat ik, samen met PvdA-gemeenteraadslid Jaap Huurman, het vliegtuig nam naar Lissabon om inhoud te geven aan mijn eerdere voornemen om deel te nemen aan de viering van de 10-jarige Anjerrevolutie. Onder mijn arm had ik het architectuurtijdschrift Wonen/TABK, waarin uitgebreid verslag werd gedaan van de resultaten van het SAAL programma. Ik was vooral geïntrigeerd door de opvattingen van Alvaro Siza over de rol van de opdrachtgever. Die opdrachtgever in de visie van Siza was de gebruiker. En die gebruiker identificeerde zich maar al te vaak met beelden die vooral door een commerciële branding waren ontstaan, in plaats dat zij een werkelijke weergave waren van de elementaire behoefte in het wonen zelf. Nee, om er echt achter te komen wat een opdrachtgever wilde moest je, vond Siza, de moed hebben zo nodig ook het conflict te aan te gaan over zijn eigen geformuleerde programma. Dat was nieuw voor mij. Ik ergerde mij vaak aan de mooie verhalen van veel architecten die werkzaam waren in de stadsvernieuwing. Vooral ook omdat zij er met hun eigen werk maar zelden in slaagden om een nieuwe en betere wereld te scheppen. In mijn verontwaardiging zag ik ze vaak als broodwerkers die kritiekloos uitvoerden wat de opdrachtgever, vaak gelieerd aan een vaste aannemer, aan programma meegaf. Zou Siza daarin andere keuzen maken? Mijn nieuwsgierigheid nam toe en ik trachtte dan ook bij mijn collega-bestuurders in Lissabon en Porto zijn adres te achterhalen. Tot mijn verbazing gaven zij niet thuis. Hoe kon het dat zij Siza niet kenden terwijl hij het SAAL-programma van Lissabon en Porto had geparticipeerd, hij in Kruezberg in Berlijn had gebouwd en in Nederland de architectuurtijdschriften over hem hadden geschreven? Met iedere afwijzing nam mijn belangstelling toe. Uiteindelijk fluisterde een mij onbekende persoon mij in dat hij mij na de officiële receptie van het gemeentebestuur naar Siza zou brengen. Bij mij riep het associaties op uit de tijd dat ik in 1969 in Tsjecho-Slowakije in gesprek was met dissidenten. Nog diezelfde dag zou Siza ontmoeten op de faculteit voor architectuur van Porto. Siza, klein, somber gestemd, moeilijk verstaanbaar en duidelijk wantrouwend vroeg waar de belangstelling vandaan kwam. Gelukkig het Wonen/TABK-tijdschrift overtuigde en hij stemde in om de volgende dag zijn projecten in Porto te laten zien. En zo geschiedde. In een klein autootje reed Siza ons die zaterdag door Porto. Hij liet ons de gehele moderne architectuurgeschiedenis zien. We hadden een lunch in Siza’s prachtige restaurant Boa Nova. Maar de woningbouwprojecten van Siza kregen wij maar niet te zien. Ik drong opnieuw aan waarop Siza zijn weerzin uitte maar vervolgens toch instemde om te gaan.

Bouca, Porto Na een dag lang allemaal keurige wijken en woningbouwprojecten in Porto te hebben gezien met een dito toelichting van Siza was ik, eerlijk gezegd, nog steeds niet erg onder de indruk geraakt. Wat ik had gezien kon ik met een beetje goodwill in Den Haag ook vinden. Het waren toch per saldo vooral de naoorlogse wijken met dito moderne woongebouwen. De een mooier dan de ander maar het verraste mij geenszins. Maar achteraf was er geen betere introductie mogelijk op de rol en de betekenis van Siza eigen project. Kennisnemen van architectuur is niet vrijblijvend. Het is net als met kunst, je wordt er wel of niet door geraakt. Maar als je geraakt wordt, dan is het ook regelrecht in het hart en ben je gewonnen zonder dat je direct onder woorden kan brengen waarom. En dat was precies wat mij overkwam toen wij met elkaar het Bouca-project binnen wandelden. Er gebeurde iets met mij. Ik ervoer het als een sensatie. Deze woonwijk, hoewel volstrekt niet af, barste van de energie. Overal was er sprake van activiteit. De trappen stonden vol met groene planten, op de galerij stonden de vrouwen te kijken naar de kinderen die op de niet-geplaveide binnenstraten aan het spelen waren. Mannen liepen heen en weer op de galerij. Hier was leven, hier voelde ik energie en mijn hele dag veranderde. Natuurlijk, ik zag dat het project niet was afgebouwd, dat de houten trappen naar de galerij op een geïmproviseerde wijze waren aangebracht. Maar het straalde optimisme uit, het was formeel maar tegelijkertijd levendig en gevarieerd. Er was sprake van een eenheid, maar ook van een sterke individualiteit. Maar bovenal was het van de mensen. En hoewel niet af, waren de mensen die er woonden trots. Het was hun woning, het was hun buurt. Dat het project om politieke redenen niet was of mocht worden afgebouwd, maakte het voor mij alleen nog maar interessanter. Het project was daarmee in zichzelf al een openbaring van een politiek strijd. En ja, daar herkende ik mijn strijd in voor een andere stadsvernieuwing in Den Haag. Ook daar ging het ook om meer dan een technische operatie. Het gaat er niet om dat oude woningen worden vervangen door nieuwe woningen. Nee, mij ging het om meer. ‘Politiek’ zei Olof Palme, de vroegere premier van Zweden, ‘dat is een kwestie van willen, van iets willen. Sociaaldemocratische politiek is veranderingen willen, omdat veranderingen verbeteringen beloven, de fantasie en de daadkracht voeden, dromen en visioenen stimuleren’. Hoe kon de stadsvernieuwing bijdragen aan een fundamentele verandering in de posities van mensen? Hoe kon architectuur bijdragen aan de waardigheid van het dagelijks leven van mensen met een laag inkomen? Hoe konden kinderen opgroeien in een wijk waarin de speelgelegenheid er als vanzelfsprekend was? Dat waren de vragen die mij bezighielden. En hier zag ik dat stedenbouw en architectuur wel degelijk antwoorden konden geven. Ik voelde in Bouca, hier was iets bijzonders gebeurd. Goed, het was niet af, of beter gezegd: het was nog niet af, maar de strijd was gevoerd en bij de bewoners voelde je dat die strijd zou doorgaan. Ik kon niet veel anders dan het werk en de inzet van Siza in zijn Bouca project vertalen naar de impasse in de Nederlandse stadsvernieuwing. Hier stond ik tegenover een architect, die begreep waar het om ging. Hier was ‘an architect able to run participatory experiments’, of ‘his commitment to a dialectical design mode – in which ‘the present ideas of the population’ were integrated into the architectural logic of specialists proposing to operate within the political context offered an advantage in particulary sensitive situations’. (…) Met Siza konden wij de stadsvernieuwing weer opnieuw ‘linked to its characteristics as an experiment in social emancipation en participative democracy’. Voor mij was het duidelijk. Ik zag hier een energie die wij in Den Haag ontbeerden. Die energie, die hadden wij nodig om uit onze impasse te komen. En waar ik steeds enthousiaster werd van het Bouca project, zag ik Alvaro Siza steeds gedeprimeerder worden. Voor hem was het bezoek vooral een confrontatie. Zijn project, zijn idealen, zijn energie die hier net voor de openbaring in de kiem waren gesmoord waren voor hem zichtbaar een pijnlijke herinnering. Maar ik was ervan overtuigd dat met de grondprincipes van SAAL en Alvaro Siza wij in staat moesten zijn om ons eigen stadsvernieuwingsbeleid te herdefiniëren. Hoe, ik had geen idee anders dan het formuleren van de politieke opdracht. Het samen aangaan van de zoektocht maar nu met behulp van de architect die als methode zelf per definitie die zoektocht ook echt maakt. Met Siza zouden wij ons stedenbouwkundig plan kunne herijken, met Siza zouden wij bij de bewoners, dus ook de allochtonen, kunnen nagaan wat hun echte woonwensen zijn en wij zouden met Siza onze nieuwe beginselen voor een culturele stadsvernieuwing kunnen definiëren. Ik kon niet anders dan opgewonden naar huis gaan. Het is geen totaal antwoord maar Siza vertegenwoordigde een mentaliteit, een instelling die nodig was om die zelfvoldane stadsvernieuwingsmachine in Den Haag een schop te geven in de goede richting. Precies vier weken later op 24 mei 1984 schrijf ik Siza en nodig hem officieel uit om te komen werken in de Schilderswijk.

2016: dertig jaar later, de Schilderswijk is allang geen echt stadsvernieuwingsgebied meer. Wel is het nog steeds een volkswijk. Zij het dat het volk niet meer eendimensionaal bestaat uit witte arbeiders met een laag inkomen. Nee, tegenwoordig zijn de Nederlandse steden sterk verkleurt. Zo huisvest Den Haag zo’n 120 culturen, heeft ruim 50% van de inwoners een niet-westerse achtergrond. En heeft de Schilderswijk inderdaad, wat de wijkkrant al voorspelde, maar liefst 93% niet-westerse medeburgers. In zekere zin is de vraag die ik ooit aan Siza formuleerde, om in samenspraak met de zittende bewoners woningen te ontwikkelen die geschikt zijn voor huishoudens met verschillende culturele achtergronden, actueler dan ooit. De woonblokken en woningen van Alvaro Siza staan nog steeds fier overeind en onderscheiden zich in architectuur, ontsluiting en woningplattegronden. Net als het inmiddels afgemaakte Bouca project van Alvaro Siza in Portugal zijn deze projecten in de Schilderswijk kwalitatief superieur, harmonisch ingepast en bovenal zijn zijn woningplattegronden nog steeds een adequate antwoord op de muti-etnische diversiteit van de Schilderswijk.
Wie de echte invloed van Alvaro Siza proefondervindelijk wil ontdekken zou eigenlijk een wandeling in de architectonische tijdslijn van de stadsvernieuwing in de Schilderswijk moeten maken. Zij zullen dan opmerken dat het eerste project, de 444, aan de Hoefkade eigenlijk bestaat uit een aantal CIAM-achtige flatgebouwen die het in een gemiddelde naoorlogse wijk ook heel goed zouden doen. Het tweede project aan de Falckstraat is bouwkundig gelijk aan de 444 maar hier zien wij een sentimenteel spel met bakstenen en quasi schuine daken met dakpannen. De projecten die daarop volgen, zoals Hannemanplantsoen, Van Dijckstraat en Jan de Baenstraat lijken als ufo in de wijk te zijn neergedaald en in de architectuur is er een kakofonie aan onherkenbare uitdrukkingen te zien. In alle opzichten is dit deel van de wijk stedenbouwkundig en architectonisch footlose en wat erger is ronduit armoedig. Pas in het deelgebied 5 waar Siza de supervisie had en onder andere het project De Punt en de Komma is gerealiseerd zien wij dat er weer harmonie is ontstaan. Siza weet als buitenstaander beter dan wie ook de bestaande kwaliteiten van de originele Schilderswijk te herontdekken. Feitelijk rehabiliteert Alvaro Siza hij het originele stratenplan, de strakke gevel, en de portiekontsluitingen. Door vervolgens een slag te moderniseren blijkt hij ineens in staat én het karakter van de bestaande Schilderswijk te behouden én tegelijkertijd de wijk op een zachte en milde manier te moderniseren. En vanaf dit moment zien wij dat in de stadsvernieuwing afstand wordt genomen van de gedachte dat de vernieuwing synoniem is aan opnieuw beginnen als of er in het weiland gebouwd wordt. Nee, na Siza zijn de ‘organisch’ tot stand gekomen historische structuren uitgangspunt bij de vernieuwing van de oude wijken. In het westelijk deel van de Schilderswijk is dat heel goed te zien. Daar is de oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur volledig behouden gebleven en is, naar ontwerp van Alvaro Siza, een tweetal woonblokken weggenomen waardoor er leefruimte ontstond voor een ondergrondse parkeergarage, een park en een tweetal unieke Siza-woningen. Het was een enkelvoudig ingreep binnen de bestaande structuur die voldoende is om de wijk weer een nieuwe toekomst te geven. Het is niet overdreven om te stellen dat dankzij de Anjerevolutie, het SAAL-programma, het Bouca-project in Porto en de wijze waarop Alvaro Siza in The Haque inhoud gaf aan de SAAL filosofie: ‘that the communities for which this new housing was intended would be involved in the design process through their direct participation’ ‘Stadsvernieuwing als Kulturele Activiteit’ vleugels heeft gegeven.

Adri Duivesteijn, Wethouder in Den Haag 1980 – 1989

Voor meer achtergrond over Alvaro Siza in den Haag verwijs ik u graag naar een mooie studie van Kjeld van der Ende, Geert Krusemann en Marnix Nies See Less die zij hebben gepubliceerd op 8 april 2013 op de site ISSUU.

Een Portugese visie op de de Haagse Schilderswijk  

Published on Apr 8, 2013  

Het stedebouwkundig plan en de woningen van Alvaro Siza Vieira voor de Schilderswijk Door: Kjeld van den Ende, Geert Krusemann en Marnix Nies See Less.

Homerus, aller zelfbouwers verenigt u!

Wederopbouw, de Stadsvernieuwing en de VINEX, nooit hebben burgers in ons land echt principieel het recht gekregen om als woonproducent zelf te voorzien in hun eigen wonen. Het ontwerpen van woonwijken en woningen was voorbehouden aan professionals (woningcorporaties, beleggers en projectontwikkelaars), zij deden dit voor ons!

Met Roombeek in Enschede en het Homeruskwartier in Almere begon in ons land de revolutie van de zelfbouw. De ‘Staalkaart van Particulier Opdrachtgeverschap: Homeruskwartier’maakte het mogelijk dat op 1400 kavels huishoudens uit alle lagen van de bevolking samen in Almere een unieke wijk tot stand konden brengen. Een wijk waar niet één particulier gebouwde woning hetzelfde is, waar wonen en werken gemengd is, waar lagere, midden en hogere inkomens harmonieus samenwonen en waar architectonische verscheidenheid niet kunstmatig is, maar ontsprongen uit de fantasieën en wensen van de mensen die er wonen.

Dutch

Een zelfbouwwijk, tot stand gekomen in een tijd van grote economische crisis. De tijd waarin de bouw door institutionele projectontwikkelaars in heel Nederland volledig stilviel, zegevierde het Almere Principle ‘Mensen maken de stad’. Wat zou er, nu de economie aantrekt, en meer burgers financiële ruimte krijgen, nog niet allemaal kunnen vrijkomen aan creatieve energie? En juist op dat moment laat de gemeente Almere, de burgers die zelf willen bouwen concurreren met de institutionele markt van projectontwikkelaars.

Daarvoor lanceerde de gemeente  Almere op 5 februari 2016, een nieuw :-) woonproduct “Bouwen voor een ander”, in notabene de Staalkaart van Particulier Opdrachtgeverschap: Het Homeruskwartier in Almere Poort. Juist daar waar de gemeente de burgers heeft uitgedaagd om met al hun creativiteit, energie en geld bij te dragen aan de diversiteit van de stad zet de gemeente de deur weer wagenwijd open voor de commerciële woningbouw die zich juist wordt gekenmerkt door een kunstmatige diversiteit en waarvan culturele dimensie maar al te vaak schraal is.

Wethouder Tjeerd Herrema: ‘Voor zelfbouwers is het natuurlijk belangrijk dat hun wijk helemaal wordt afgebouwd. Daarnaast is dit nieuwe product ideaal voor mensen die graag in zo’n bijzondere zelfbouwomgeving willen wonen, maar zelf een woning bouwen een te grote stap vinden.’

Zo zijn wij weer terug bij af. De zelfbouwers worden bedankt. Zij hebben hun creativiteit, energie en geld mogen investeren in crisistijd. Nu het bouwen voor projectontwikkelaars weer winstgevend wordt keert de gemeente Almere terug naar een bouwbeleid waar Nederland – en Almere in het bijzonder – al vol mee staat maar nu met dit verschil ‘dat de woonconsument zijn kant en klare woning kan kopen in “zo’n bijzondere zelfbouwomgeving”. Hoe cynisch kan je zijn.

Dag Almere Principle: ‘Koester Diversiteit’ en ‘Mensen maken de stad’. Op de woonmarkt van Almere bent u voortaan ook in de Staalkaart van Particulier Opdrachtgeverschap: Homeruskwartier weer gewoon een woonconsument.

Een ding weet ik zeker, als ik zelfbouwer in het Homeruskwartier was, zou ik mij diepgaand in de steek gelaten voelen. Sterker nog ik zou er heftig tegen protesteren.

Homerus, aller zelfbouwers verenigt u

Alleen en met elkaar.  

Adri Duivesteijn, Oud Wethouder Duurzame Ruimtelijke Ontwikkeling Almere (2006-2013).

Almere zoekt marktpartijen voor zelfbouwkavels – Vastgoedmarkt.nl http://www.vastgoedmarkt.nl/nieuws/2016/02/02/almere-zoekt-marktpartijen-voor-zelfbouwkavels

Syrië, waarom Nederland zich buitenspel heeft gezet

Met het kabinetsbesluit om zich te voegen bij de landen die in Syrië de terreurorganisatie Isis vanuit de lucht met bommen bestoken is er weer een markant besluit gevallen. Misschien, door de aanvankelijke opstelling van de fractie en de bewindspersonen van de PvdA, iets te laat naar de zin van coalitiepartner VVD. Maar wat er ligt is daar kan in ieder geval de VVD best tevreden mee zijn. De motivatie is duidelijk. In de woorden van de premier Mark Rutte: “Isis vormt nog steeds een bedreiging voor de veiligheid en onze manier van leven”. En, eerlijk is eerlijk, daar heeft hij volkomen gelijk in. Of in mijn woorden Isis is een door haat gedreven organisatie die de Islam misbruikt om haar gewelddadige oorlogsvoering te legitimeren. De gevolgen hiervan zijn enorm. En dus is er alle reden om de conflicten die zij veroorzaken en het geweld dat ze verspreiden over de wereld te veroordelen en te bestrijden. Tot zover is er geen meningsverschil. Maar is het daarmee ook een verstandig besluit om als Nederland te gaan doen wat andere landen in Irak en Syrië al met een veel grotere en meer effectieve inzet doen, namelijk oorlogsdoelen bombarderen? Bij mij roept dit sowieso de vraag op hoeveel landen en hoeveel bommen er eigenlijk nodig zijn om deze oorlogsdoelen in een toch overzichtelijk gebied te vernietigen? Welk doel wordt nu eigenlijk gediend met deze Nederlandse inzet? Waar zit nu eigenlijk de toegevoegde waarde van de aanwezigheid van vier Nederlandse F16’s? Is het de slagkracht in de lucht? Of is het toch vooral de symboliek van eenheid en kracht? In ieder geval is er militair geen enkele noodzaak, gelet op de slagkracht van de landen die reeds actief zijn, om met onze marginale inzet – vier vliegtuigen, vijf maanden – mee te gaan doen. Het lijkt dus vooral een symbolisch besluit waarbij het kabinet zich met een aantoonbare daad aansluit bij de militaire coalitie tegen Isis. Waarom volstond onze regering niet met het geven van politieke steun aan de militaire acties die allang volop plaatsvinden? Maar misschien nog wel belangrijker is de vraag waarom het Nederlandse Kabinet zichzelf niet een andere rol heeft toegedacht bij de aanpak van dit conflict, een rol die juist landen die actief in de lucht boven Syrië niet echt kunnen spelen maar welke wel zou kunnen bijdragen aan een oplossing, dan wel tenminste een verzachting van het conflict?

Wat zou die andere aanpak dan kunnen zijn. Ik ga daar zo op in. Maar eerst constateer ik dat de mentale ruimte om het debat hierover te voeren nog niet zo eenvoudig is. Er is veel emotie. Zelfs Ahmed Aboutaleb liet zich direct na de aanslagen in Parijs ontvallen dat “Isis moet worden weggevaagd”. Het is een twijfelachtige retoriek waarvan de bevrediging over het algemeen van korte duur is. Maar ik ben bang dat ook in de Haagse retoriek op het Binnenhof ons de ‘waarheden’ niet zullen worden bespaard. Daar is het tegenwoordig al snel ‘zwart-wit’, ‘voor of tegen’, ‘laf of moedig’. En, let maar op, de pers concentreert zich vast en zeker al op het spel van rollen en posities. Nee, ik ben bang dat wij nauwelijks zullen toekomen aan de vraag wat nu eigenlijk de gevolgen zijn van deze strategie. Wat gaat dit alles veroorzaken in de hoofden van de mensen die dagelijks de bommen mogen ontvangen? Mensen waarvan er een groot aantal ook gewoon slachtoffers zijn van een strijd die Isis voert. En waarvan de strijd nu ook letterlijk boven hun hoofden wordt uitgevochten. (Is het gek dat ze massaal op de vlucht slaan, wat zou u doen?). Zeker daders moeten worden opgepakt, berecht en gestraft en dat gevecht wordt dan ook nu al volop gevoerd. Maar hoezeer realiseren wij ons dat de echte pijn op de grond aanwezig zal zijn in de hoofden van veel onschuldige mensen, of is dit collateral damage in oorlogstaal, een vorm van bijschade.

Het is nog maar kort geleden dat ik in het Haagse Filmhuis de film HUMAN van de regisseur Yann Arthur Bertrand mocht zien. Een indrukwekkende drie uur durende film waarin hij mensen aan het woord laat die hun diepste binnenste laten zien. Liefde, geluk, haat, afhankelijkheid en de dood, het komt allemaal aan de orde. Vaak beginnen deze indringende ontboezemingen vertederend en vertellen de – vaak onschuldig – mensen hoe zij hun leven ervaren tot dat hun toon verandert, het gezicht ernstig wordt, plots komt dan de pijn naar voren die zij hebben ondervonden omdat zij toevallig op de verkeerde plek woonden. Vaak dus een deelgenoot zonder keuze. De film laat juist deze mensen praten. Ik geef u een paar citaten uit de film, oordeel zelf:

Een man van rond de veertig uit Syrië:

There are two parties. Both are Syrian. I have friends and family in both. They are ready to take up arms and kill their neighbors. in the name of politics. They forget the essential: humanity. Politics is just relations between powerful nations and people. We’re little guys. We’ll never change anything. I’ve seen death with my own eyes. I’ve seen my friends lying there, life less. When the explosions started, there was one very close to my house. It wrecked my taxi. I saw blood people’s legs, heads and arms on the ground. When I saw all that, it fill me with fear and sorrow. Man can become a monster. I don’t trust anyone, anymore, except myself. It’s over. Thats is why I cut myself off from relations with souls: with every form of human being. It all means nothing.”

Een jonge tiener uit Syrië:

“I’m not afraid of death. I’m not afraid if it’s for Syria. I’m not afraid if it’s for my father. If he wasn’t dead, I would be afraid of death. But I’m no longer afraid. Even is my throat is cut or I get blown up. What matters is joining my father or going back to Syria.”

Terwijl wij praten over straffen en wij de oorzaak van het kwaad willen ‘wegvagen’ is het maar de vraag of wij ons wel realiseren dat de daad langer is dan het moment waarop de bom valt. Iedere bom, iedere straf zal namelijk een nieuwe haat zaaien. En wat misschien nog wel het meest beangstigend is dat deze bommen ook haat en angst zullen gaan zaaien bij hen die vandaag nog onschuldig zijn. Het is deze groep die zich vaak gaat identificeren met de daders en relatief gemakkelijk worden aangezet tot extremisme. Het is een spiraal van geweld die sinds de aanslagen in het World Trade Centrum in New York en de daaropvolgende IRAK oorlog onze wereld is gaan beheersen. En alle oorlogstaal van de helden langs de kant ten spijt is het er in de afgelopen jaren alleen maar slechter op geworden. Het kabinetsbesluit lees ik in ieder geval niet als een poging om deze spiraal fundamenteel te doorbreken. Nederland, maar toch zeker ook de PvdA, had zich boven de ‘wenselijkheid’ van een politiek symbolische daad kunnen en moeten plaatsen. Juist zij had kunnen kiezen om in dit conflict aan de humanitaire kant te gaan staan. Niet die van de represaille maar die van de menselijkheid. Ook hier laat de film HUMAN zien dat er bij grote innerlijke strijd andere keuzen kunnen worden gemaakt.

Een Palestijnse vader die zijn 11 jarige dochter verloor:

“Because we are human beings, sometimes you think:”if I kill the killer or anyone from the other side, or maybe ten, this will give me back my daughter. No. I cause another pain and another victim to the others. I decided to break this circle of violence and blood and revenge bij stopping killing en supporting revenge, by myself. Many people told me: “It’s not your right  to forgive in her name.” And the answer: it’s also not my right to seek revenge in her name. I hope she’s satisfied.”

Een vrouw uit Syrië:

“We don’t want blood, blood, blood. What do you want? Revenge killings? We cannot stand that anymore. Three years of slaughter and blood, innocent people being slain…. And we must not forgive each other? Forgiveness is freedom and peace. When hearts are purified, everything is. The destruction stops.”

“Stop de destruction” is er een beter motto denkbaar? Dat kan door bij voorbeeld ons (oorlogs)geld te investeren in een substantiële verbetering van de dramatische leefomstandigheden in de vele vluchtelingenkampen in de regio. Waarom niet met onze kennis, onze architecten, onze slagkracht de regio ingetrokken om daar samen met de vluchtelingen hun dagelijkse leefomstandigheden verbeteren. Dat zou voor deze mensen een echte investering zijn die op een positieve manier zijn doorwerking zal hebben in de hoofden van de mensen. Niet de haat maar het gevoel van menselijke waardigheid zal dan de boventoon kunnen krijgen. Het zou ook het vertrouwen in de regio zelf verbeteren waardoor Europa zou kunnen profiteren van het afnemen van de huidige vluchtelingenstromen. Maar waarom niet ook de aandacht richten op het met andere landen opstellen van een herstelplan (hoe zat het ook al weer met ‘ons’ marshallplan?). Een plan dat de mensen perspectief zou kunnen bieden op een structurele toekomst in de eigen regio. Kortom maatregelen die juist tot inzet hebben het conflict van meerdere kanten beheersbaar te maken. Samen met de constructieve krachten werken aan een gezamenlijke toekomst. Ook dat zou een voorinvestering kunnen zijn op de weg naar een duurzame vrede.  Het zou Nederland tot initiatiefnemer maken van een brede vredesbeweging. Juist door op zoek te gaan naar een veelvoud van vormen van humanitaire hulp zorgen wij met elkaar dat in de hoofden van de onschuldige mensen, die nu vooral slachtoffer zijn, er tenminste nog een gevoel van medemenselijkheid doorkomt, van een reële hoop op een waardige toekomst.

Wat zou het niet fijn zijn wanneer er ergens nog in deze tijd een land is, een kabinet, een parlement, een progressieve partij die bij het kiezen van een oplossing vooral een humanitaire invalshoek centraal stelt. Oplossingen die juist bij de vele onschuldige slachtoffers dankbaarheid zou kunnen genereren in plaats dat, door het ontbreken ervan, er sprake zal zijn van verslagenheid, verlatenheid, pijn en een almaar groeiende haat. Het is echt niet verkeerd om nu eens niet in de rij te gaan staan van hen die al doen wat er allang gebeurd, namelijk het bombarderen van daders en oorlogsdoelen. Maak liever een nieuwe rij van landen die zich bekommeren om de echte slachtoffers, de onschuldigen wiens lot zo dramatisch is geworden dat voor er hen nog slechts een vlucht uit eigen land resteert. Daar had onze inzet zich op kunnen en moeten concentreren. Waarom? Omdat anders de haat zich nog decennia over de wereld zal verspreiden. Helaas ontbreekt het ons tot nog toe aan creativiteit om anders met dit conflict om te gaan. Door dit kabinetsbesluit ben ik bang dat Nederland zich voor een dergelijke tegenbeweging buiten spel heeft gezet.

Adri Duivesteijn, 2016-02-02

Noot: Voor een ieder die echt wil begrijpen wat er in de hoofden van mensen omgaat is het zeer aan te bevelen om de film HUMAN tot zich te nemen. Daar zien wij dat de meeste mensen smeken om andere oplossingen, in de woorden van de Palestijnse vader: “I decided to break this circle of violence and blood and revenge bij stopping killing en supporting revenge, by myself.”. Ga kijken. overtuig u zelf, laat u inspireren.

RODDEL EN ACHTERKLAP IN DE TWEEDE KAMER, Zijlstra, Samsom, Pechtold, Buma, Klaver en alle andere fractievoorzitters in ons parlement: Blijf niet zitten maar treed alsjeblieft op

Met de kandidatuur van Khadija Arib, met expliciete steun van de PvdA-fractie, voor het kamervoorzitterschap openbaart zich tegelijkertijd iets vanuit ons parlement dat nou niet bepaald fris te noemen is. Van Geert Wilders weten wij dat hij haar kandidatuur zal gaan inzetten om de weerzin tegen een multi-etnische en multiculturele samenleving te voorzien van een nieuwe lading. Dus na zijn ‘minder, minder, minder’ uitspraken spreekt hij Khadija Arib aan op haar Marokkaanse achtergrond. Met een volstrekte veronachtzaming van het feit dat binnen de Marokkaanse wetgeving een van oorsprong Marokkaanse onderdaan geen afstand kan doen van zijn nationaliteit beticht hij die Nederlanders met een Marokkaanse achtergrond niet loyaal te zijn. Zo ook Khadija Arib. Maar het is een treurlied dat wij inmiddels kennen en als niet te vermijden over ons heen laten komen. Het zij zo. Dat het Parlement zich echter laat aanleunen dat een van haar leden de eigen Kamer een nep-Parlement noemt heeft iets treurig. Maar á la, ook dat past misschien in een strategie waarin stilzitten en zwijgen lijken te behoren tot de nieuwe mores in de hedendaagse politiek. Tactisch zwijgen en negeren noem ik dat dan maar. Echter, wanneer de tot nog toe oorverdovende stilte van onze parlementaire voorhoede op het moment dat een van de kandidaten voor het Kamervoorzitterschap tot ‘nep-kandidaat’ bestempeld wordt, krijgt dit zwijgen iets lafs. Waar is dat wat wij in de samenleving ‘sociale controle’ noemen? Gewoon elkaar aanspreken op gedragingen die onze gemeenschappelijke omgangsvormen jegens elkaar overschrijden. Respect mag blijkbaar wel eenzijdig opgeëist worden maar behoeft niet te worden gegeven. Dat wel doen heet wederkerigheid. Waar is die wederkerigheid in ons Parlement eigenlijk? Als het vrije woord in het Parlement vooral bestaat uit een onbeperkt recht van mogen kwetsen, dan is het niet verwonderlijk wanneer ook het respect voor datzelfde Parlement in de samenleving erodeert. En erger nog, je moet dan ook niet gek opkijken dat dit ook de norm wordt voor de omgangsvormen in de samenleving zelf.

Maar de grenzen worden helemaal overschreden wanneer Kamerleden hun eigen collega’s, soms zijn dat zelfs fractiegenoten, die de moed hebben gehad om zich kandidaat te stellen voor het Kamervoorzitterschap anoniem gaan beschimpen. Dat overkomt nu zowel Khadija Arib als Madeleine van Toorenburg. In de verschillende achtergrond verhalen zien wij tot nog toe weinig aandacht voor de inhoudelijk ambities van de beide kandidaten. Wel storten verschillende politieke verslaggevers zich met enige gulzigheid in hun voorbeschouwingen op de roddel en achterklap. En ja, het is waar, er zijn Kamerleden die daar graag aan meedoen en niet schromen om de beide kandidaten anoniem in diskrediet te brengen. Dat nou heeft iets heel miezerigs. En dat gevoel wordt nog eens groter wanneer niemand van de fractievoorzitters daar iets over zegt. Daarmee verzaken zij hun politieke plicht. Politiek is ook elkaar bij de les houden, ja, heel soms, elkaar corrigeren. En zeker wanneer er sprake is van achterbakse roddel en achterklap. Een keiharde veroordeling van deze anoniem klikkende Kamerleden over personen is dan ook op zijn plaats. Het is treurig, maar waar deze correctie tot nog toe achterwege is gebleven voel ik, hoezeer ik het ook met hem oneens ben, meer waardering voor Geert Wilders. Hij kiest tenminste de openbaarheid voor zijn opvattingen. En het is juist die openbaarheid die maakt dat wij er met elkaar over kunnen spreken, dat wij een tegengeluid kunnen vormen. Maar zij die slechts de twijfelachtige moed hebben anoniem te spreken over personen die zich kwetsbaar opstellen, die breken pas echt het respect voor een democratisch gekozen volksvertegenwoordiger, en dus dat van de Tweede Kamer, af.

Kom op, fractievoorzitters, stel die anonimiteit aan de kaak. Laat deze ‘gekozen helden’ niet wegkomen met het beschimpen van de eigen collega’s die niet alleen moed tonen door kwetsbaar te zijn, maar ultiem willen gaan voor een beter functioneren van de Kamer zelf en daarmee een echte bijdrage leveren aan onze democratische rechtsstaat.

Weg met de roddel en achterklap!

Adri Duivesteijn (PvdA)
Lid van de Tweede Kamer (1994-2006)
Lid van de Eerste Kamer (2013-2015)

Circus Marktwerking in het ‘Land van Zorg’: De schijn van keuzevrijheid

Het is weer zover. Wij mogen weer een maandje genieten van Circus Marktwerking in de gezondheidszorg. De duizelingwekkende miljoenen verslindende campagnes denderen weer als een niet te vermijden storm over ons heen. Reclames, rijkelijk betaald uit onze ziektekostenpremies, waar BN’ers die verlegen zitten om een schnabbel, kritiekloos hun medewerking aan geven. Ik zie het voor mij, al die honderden marketeers, die maanden achtereen brainstormend op zoek gaan naar de juiste insteek, wat is de gevoelige snaar?  Hoe vertalen wij dat in een aansprekende, ja aanstekende slogan? En welke BN’er zullen wij die dan doen uitspreken? En, zoals het reclame betaamd rollen de clichés over ons heen, geen kans wordt onbenut gelaten. Vaak gaan de beloften tot in de hemel. Maar ook de notoire onbetrouwbaarheid van de collega-zorgverzekeraar wordt schaamteloos geëxploiteerd. Zo werft het ONVZ met de vraag: ‘Hoe gezond is een zorgverzekering, waar u zich zorgen over moet maken?’. Om te vervolgen met de valkuilen in de polissen van de collega verzekeraars. Een beeld dat wordt bevestigd door de Nederlandse Zorgautoriteit die achterhaalde dat ‘zorgverzekeraars geregeld foute informatie geven over hun polisvoorwaarden en vergoedingen. De strijd om de klant wordt met alle middelen gevoerd. Met de tegenwoordige technologie zijn zorgverzekeraars op basis van uw eigen profiel in staat met een steeds preciezer bombardement van heel gerichte reclames op eenieder af te vuren. Op basis van eerder afgesloten verzekeringen worden op het gênante af de ‘gaten’ gezocht voor de aanbiedingen van specifieke aanvullende verzekeringen. Het wordt steeds duidelijker, wat eens begon als een bundeling van krachten van burgers om zichzelf en elkaar te verzekeren tegen de risico’s van tegenspoed, is een verzelfstandigde geldmachine geworden. Want met alle mooie reclames is het tegenwoordige verzekeringsbedrijf in de kern een beursvloer geworden waarin aan de ene kant de acquisiteurs zitten die de opdracht hebben om zoveel mogelijk klanten binnen te halen die een zorgverzekering met een waaiert aan snufjes afsluiten, terwijl aan de andere kant de onderhandelaars zitten die de zorgaanbieders onderling tot op grote hoogte laten concurreren om zodoende zo goedkoop mogelijk te kunnen inkopen. Het is de ‘markt van welzijn en geluk’ zoals de filosoof Hans Achterhuis deze gedragingen ooit typeerde. Maar welk groot publiek belang wordt er nu eigenlijk gediend met deze onstuimige marktwerking in ons publieke zorgstelsel? De marktadepten houden ons vaak voor dat het systeem efficiëntie en doelmatigheid brengt. Maar over welke efficiëntie en doelmatigheid hebben zij het eigenlijk?

Bij de invoering van de tegenwoordige Zorgverzekeringswet was er het voornemen dat er één basisverzekering zou zijn met de mogelijkheid om individueel en specifiek op de situatie toegepast enige aanvullende verzekeringen af te sluiten. Een helder en overzichtelijk systeem dat een einde zou moeten maken aan de tweedeling in de gezondheidszorg. Als het om gezondheid gaat, was de redenering, zijn mensen gelijk of hebben zij tenminste recht op een gelijke behandeling. Het is de solidariteit tussen mensen onderling, waarbij rijk en arm, waar het gaat om hun gezondheid, ultiem allemaal kwetsbaar zijn. Een publieke taak, verankerd in een privaat uitgevoerd stelsel dat, ook nog eens ingebed is in de samenleving. Kan het mooier? Inmiddels zien wij dat de kern van het systeem van verzekeren (ik heb het niet over de zorg zelf!) dramatisch aan het eroderen is en hebben de zorgverzekeraars zich volledig bekeerd tot het fenomeen van de marktwerking. Daarbij is er een keiharde onderlinge concurrentiestrijd ontstaan die zich inmiddels ten volle, met toestemming van mijn eigen partij (schandalig!) heeft uitgebreid tot de basisverzekering zelf. Daar spreken wij inmiddels van een zorgverzekering, in de vorm van een restitutie-, natura- dan wel selectief/budgetpolis. Maar liefst 71 merken concurreren ogenschijnlijk met elkaar in een wirwar van polissen met nauwelijks te doorgronden voorwaarden. In de praktijk gaat het echter om slechts vijf verzekeringsbedrijven die via een veelvoud van eigen ‘merken’ zoveel mogelijk van de verzekeringsmarkt in handen trachten te krijgen. Het circus van de grote prijsverschillen kan je sterk relativeren. Zo zien wij dat premies voor de basisverzekering variëren van 86,75 euro tot zo’n 113,25 euro per maand. Wanneer wij, volgens de Independer, naar de beste drie kijken, hebben ze alle drie een tarief van 93 euro. Anders gezegd: je reële voordeel kan oplopen tot maar liefst 6,25 euro per maand! Precies de prijs van een pakje sigaretten of twee bakken koffie. Voor zij die kunnen kiezen – mensen met een uitkering hebben met hun zorgtoeslag die keus al helemaal niet – is het de schijn van keuzevrijheid die vooral gekenmerkt wordt door het kopen van beperkingen voor de illusie van een substantieel prijsvoordeel. Want achter alle ‘kleine’ verschillen zitten grote gevolgen, die zich vaak pas zullen openbaren als het te laat is. Wanneer je, al dan niet gedwongen om financiële redenen, kiest voor de financiële voordeliger verzekering zal later blijken dat je jezelf de toegang tot veel van onze zorg hebt ontzegd. En het heeft iets cynisch dat mensen, juist op het moment dat zij ziek worden, er ten volle achter komen dat zij niet de juiste verzekering hebben genomen of konden nemen. ‘Had je maar beter moeten weten’, ‘had je maar niet voor dat kleine voordeel moeten gaan’, ‘had je je maar niet moet laten verleiden door die oh zo vertrouwenwekkende gezichten van die bekende Nederlander’. ‘Nee had je je eigen verantwoordelijkheid maar serieus moeten nemen en voor een duurdere polis moeten gaan’. Nee, in ons zorgstelsel zal blijken wanneer je overgaat van ‘klant’ naar ‘patiënt’, je jezelf niet hebt ontzorgd, maar dat je er een paar grote zorgen bij hebt gekregen.

De gelovigen van de vrije marktwerking in de zorg zeggen dat het gaat over doelmatigheid en efficiëntie, maar in de praktijk lijkt het vooral te gaan om een race om de markt zelf. En dat gaat veel verder dan de markt van de zorg. ‘Money, money, money’ zingt ABBA. En daar moet ik aan denken wanneer het contact met mijn verzekeraar over de toepassing van mijn eigen zorgverzekering steevast eindigt met een ‘uniek’ aanbod voor een nieuwe verzekering die weinig tot niets met zorg te maken heeft. Nee, ons zorgverzekeringstelsel ontpopt zich in hoog tempo tot een voertuig tot de slag om de verzekeringsmarkt. Hoe konden wij dit zo laten ontsporen? En het heeft dan toch wat cynisch wanneer Wouter Bos, de medeopsteller voor de PvdA van het huidige regeerakkoord, in zijn column in de Volkskrant[i] schrijft dat het zorgstelsel op belangrijke punten ‘niet toekomstbestendig is’. In zijn woorden ‘dreigen we tegen alle wetenschappelijke kennis in het belang van keuzevrijheid te overdrijven’, inmiddels iedere verzekeraar ‘iets anders onder kwaliteit verstaat’ en dat het voor ziekenhuizen (lees: ‘zijn’ ziekenhuis) die dankzij deze marktwerking over kwaliteit ‘met gemiddeld tenminste drie tot vier verzekeraars onderhandelen’ het toch beter is in plaats daarvan ‘de samenwerking te zoeken tussen verschillende partijen’. En als je goed samenwerkt ‘kun je net zo goed met één verzekeraar werken’. Tja, het kan verkeren.

Het is op de 16 december precies een jaar geleden dat – conform het regeerakkoord – het voorstel van wet die de vrije artsenkeuze zou gaan inperken werd verworpen in de Eerste Kamer. Een historisch moment, omdat daarmee het principiële recht op die vrije keuze niet werd ingeperkt. Die vrije keus is overeind gebleven maar de liberalisering van ons zorgstelsel wordt inmiddels tot in de haarvaten van de bestaande zorgwet opgerekt en benut. Dat de VVD die ruimte geeft begrijp ik heel goed. Maar dat mijn eigen PvdA-Tweede Kamerfractie daarin nog slechts een kritiekloze volger is vind ik onbegrijpelijk. Welke sociaaldemocratische waarden worden hier nu eigenlijk mee gediend? Wat heeft deze ratrace met ‘onderlinge solidariteit’ te maken en is dit ‘onze’ opvatting over de inrichting van een publiek zorgstelsel? Wij zijn echt de weg kwijt. Het wordt tijd dat de PvdA terugkeert naar haar eigen beginselen. Daarin past niet deze politiek van transactiedenken, waarin je beginselen tegen elkaar uitruilt. Daarin gaat het om het zoeken naar een beleidsmatige synthese die recht doet aan de beginselen van alle coalitiepartners. En als dat niet kan, past het PvdA om een politieke strijd te voeren samen met mensen, politieke partijen en maatschappelijke bewegingen die gelijk denken. De PvdA zal, wil ze nog iets van haar geloofwaardigheid kunnen herstellen, moeten terugkeren naar haar eigen sociaaldemocratische waarden en oprecht kiezen voor een publiek stelsel dat gebaseerd is op vertrouwen en solidariteit en niet op de schijn van keuzevrijheid die uitgroeit tot een heuse tweedeling tussen patiënten in de zorg.

Adri Duivesteijn, Oud-senator van de PvdA -16 december 2015

[i] Column Wouter Bos, Tien Jaar Zorgverzekeringswet. 10 december 2015

Klaas de Vries: “Een democratische rechtsstaat kan niet top-down worden gemanaged.”

Aan Allen,

In een tijd van grote vluchtigheid waar het gaat om het politieke discours is het een verademing wanneer er weer eens een politicus is die in staat is fundamenteel te beschouwen over de stand van onze democratie en vooral over de wijze waarop wij er met elkaar mee omgaan. Zo’n mooi moment had ik toen ik vanochtend deze Willem Witteveenlezing van mijn oud collega Klaas de Vries kreeg toegezonden. Een verademing om zijn doorkijk te mogen lezen op deze zondag die met het gure herfstweer ook nog eens een illustratie op zich is van het huidige politieke klimaat. De lezing is meer dan 140 tekens, vraagt even tijd om tot u te nemen maar eenmaal gelezen bent u weer even terug in een tijd waarin niet de waan van de dag de wijsheid bepaald.

De Willem Witteveenlezing kan gelezen worden als een oproep aan allen die namens ons in het democratisch gebouw mogen functioneren om op zoek te gaan naar waarden die duurzaam zijn en die ons met elkaar verbinden. Ik beveel de lezing van harte aan.

Adri Duivesteijn

Willem Witteveen Lezing (integraal)
Parade, Den Bosch, 26 november 2015

door

Klaas de Vries

Dames en Heren,

Waarschijnlijk kent u het fraaie schilderij waarop King John, bij ons beter bekend als Jan Zonder Land, ingespannen naar zeer kleine lettertjes op een vel schaapsperkament zit te turen. Het document dat hij voor zich heeft is de wereldberoemde Magna Carta die dit jaar 800 jaar oud is.

De Magna Carta bevat een aantal fundamentele bepalingen voor de ontwikkeling van ons recht. Het document legt vast dat mensen niet willekeurig mogen worden bestraft en dat niemand de toegang tot de rechter mag worden ontzegd. Ook het beginsel van ‘no taxation without representation’ wordt eraan toegeschreven en een groot aantal andere mooie gedachten die er helemaal niet instaan.

Waarom zat Koning Jan zo te turen? Kon hij de kleine lettertjes niet goed lezen? Was hij geïmponeerd omdat hij besefte een baanbrekend document voor zijn neus te hebben? Of drong tot hem door dat de Magna Carta hem zeer veel geld ging kosten omdat het hem lucratieve voorrechten afnam, zoals visrechten en het recht op houtkap?

Wellicht het eerste, maar vrijwel zeker het laatste. Bij het overlijden van Henry II, had Jan geen land geërfd en hij probeerde dat door in Frankrijk oorlog te voeren goed te maken. De adel, die met hem ten strijde trok en zijn oorlogen financierde, kreeg daar na de verloren slag bij Brieux in 1214 meer dan genoeg van. Vijfentwintig baronnen kwamen in opstand en namen zelfs de stad Londen in. Koning Jan begreep dat hij kostbare concessies moest doen en tekende de Magna Carta bij het kruisje.

Ook in ons land kennen we een aardig voorbeeld van een vorst die eieren voor zijn geld koos. Koning Willem II werd in 1848 uit angst voor opstandige bewegingen in een nacht van conservatief liberaal en stemde plotseling in met een nieuwe grondwet.

Het zijn kleine illustraties van de altijd rommelige geschiedenis van de macht. Publieke macht wordt veroverd, verzameld, en gecumuleerd, en dan weer verloren, verkaveld of gespreid.

Wie macht heeft wil er meer van, wie machteloos is eist uiteindelijk macht op. ‘De groten lijken alleen maar groot, omdat wij op onze knieën liggen. Sta dus op,’ zei men tijdens de Franse revolutie. En zodra de machtelozen zijn opgestaan en zelf macht verwerven, voelen ze zich genoodzaakt die op hun beurt tegen anderen te beschermen.

Zo lijkt het proces van machtsverwerving en machtsderving wel wat op de oude processie van Echternach: drie stappen naar voren en twee terug. Maar er is een belangrijk verschil. In de cadans van Echternach ga je vooruit, maar dat is bij macht lang niet zeker. Regressie ligt altijd op de loer. In de vorige eeuw zagen we Duitsland terugvallen in de dictatuur, nadat Franz von Papen naar eigen zeggen ‘Herr Hitler gemietet hat’ in een onheilige coalitie. Spanje en Portugal zijn andere recente voorbeelden. Zou zoiets weer kunnen gebeuren?

Toch is door de eeuwen heen wel een zekere ontwikkeling te onderkennen. We zien eerst de soevereine macht van vorsten, die nog steeds herkenbaar tot leven komen in de drama’s van Shakespeare. Hun macht wordt dikwijls opgediend met een metafysisch sausje en uitgeoefend ‘bij de Gratie Gods.’

Later wordt die soevereine macht gedeeld met edelen. We zien de opkomst van rijke kooplieden en van de aanzienlijke burgerij, en tamelijk recent de ontwikkeling naar democratische machtsuitoefening, via het kiesrecht voor de rijken, de mannen en tenslotte de vrouwen.

Macht gaat verloren, maar de melodie blijft lang naklinken. Monarchen wonen nog steeds in fraaie paleizen, omringd door lakeien, maar hun blauwe bloed wordt tegenwoordig, zonder de beperkingen van een morganatische huwelijk, liefdevol met burgerbloed gemengd.

Ook de pluralis majestatis bestaat nog steeds. Koning Willem Alexander verzekerde de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties dat men altijd kan rekenen op ‘our Kingdom’.
En de leergierige asielzoeker, die van minister Plasterk een in het Arabisch vertaalde Grondwet heeft gekregen, zal daaruit niet begrijpen dat de Koning geen macht meer heeft, maar wel dat hij is vrijgesteld van persoonlijke belastingen.

Dat is allemaal niet zo belangrijk. Want op de lange weg naar ons huidig staatsbestel staan meerdere fraaie virtuele gedenktekens op plaatsen waar publieke macht beslissend van eigenaar veranderde. Ik noem ze daarom game-changers en wil er twee noemen.

De eerste game-changer is de introductie van de Trias Politica, die de soevereine macht van de staat opsplitst in drie delen. Daardoor ontstaan een wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. Deze drie machten worden door onafhankelijk van elkaar opererende organen uitgeoefend.

Publieke macht komt daarna in beginsel niet langer aan personen of families toe en is niet langer erfelijk, maar vloeit voort uit wetten. Elke machtsuitoefening is onderworpen aan de wet en vindt plaats door bekleders van ambten, waarin een ieder volgens vastgestelde regels kan worden gekozen of benoemd.

Willem Witteveen typeert de teloorgang van de monarchale macht en de intrede van de democratie als volgt:
‘De vestiging van de democratie leidt ertoe dat de plaats van de macht een lege plaats wordt
waar na elke verkiezing een andere, niet metafysisch gefundeerde macht het voor het zeggen heeft, voor zolang het duurt.’

Werkt die Trias Politica nu nog steeds naar behoren? Mij dunkt van wel, al zijn er natuurlijk altijd onvolkomenheden die aandacht behoeven. Macht sluipt immers, waar zij niet gaan mag.
Maar voor het systeem van machtssplitsing als zodanig moeten we nog elke dag dankbaar zijn. Als er in staten iets fout gaat, is dat bijna altijd te herleiden tot gebrek aan respect voor de scheiding van machten.

Kwetsbaar blijkt vooral de positie van de onafhankelijke rechter. Die is bestuurders en politici af en toe een doorn in het oog. Zij verwijten hem dat hij op hun stoel gaat zitten, alsof dat binnen het rechtssysteem zo nodig niet gecorrigeerd zou kunnen worden.

Een recent voorbeeld hiervan betreft een vonnis van de rechtbank van Den Haag, die de Staat veroordeelde om meer aan het milieu te doen. In de Verenigde Staten verweten conservatieve politici het Constitutionele Hof dat het na meer dan tweehonderd jaar ontdekte dat het homohuwelijk niet in strijd is met de Grondwet. Zij vonden dat de wetgever dat moest regelen, en uiteraard vooral moest tegenhouden.

Goed begrip van het belang van machtenscheiding zou vertegenwoordigers van wetgevende en bestuurlijke macht uiterst terughoudend moeten maken om op de rechter kritiek te oefenen.
Daarom zijn debatten in de Tweede Kamer over de straftoemeting in concrete strafzaken zo misplaatst, evenzeer als uitspraken van een minister van justitie die zegt dat een verdachte een hoge straf verdient.

Deze politieke bemoeienis heeft onmiskenbaar effect op het functioneren van ons rechtssysteem.
Het is illustratief dat het in ons land bijna twee jaar moet duren voor de rechter kan beoordelen of een politicus aan zijn gehoor de uitspraak mag ontlokken dat er minder mensen van een bepaalde bevolkingsgroep gewenst zijn, hetgeen hij vervolgens belooft te gaan regelen.

De samenleving had er baat bij gehad eerder te vernemen of dit geoorloofd is of niet. De advocaat van de beklaagde heeft voor de zekerheid nu al aangekondigd dat er geen eerlijk proces komt. Hij trekt de integriteit van de rechtspraak bij voorbaat in twijfel. Helaas worden over contempt of court in ons land nonchalant de schouders opgehaald.

Het zal niet verbazen dat ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg regelmatig onder vuur ligt. Alle 47 lidstaten van de Raad van Europa hebben zich uit vrije wil en met plechtige verklaringen verplicht om de mensenrechten en fundamentele vrijheden van hun burgers te eerbiedigen. Daarom hebben zij beloofd de uitspraken van het Hof in Straatsburg te zullen naleven. In de zomer van dit jaar moest ik echter in een rapport voor de Raad van Europa vaststellen dat meer dan 10 000 uitspraken van het Hof nog niet zijn uitgevoerd. De grootste zondaren zijn landen van de voormalige Sovjet-Unie, maar de kampioen is Italië, een van de grondleggers van de Raad van Europa.

Ook in ons land gaan af en toe stemmen op om ons aan de rechtsmacht van het Hof te onttrekken, maar die vinden hier -anders dan bijvoorbeeld in Engeland- weinig of geen weerklank.

Moeilijk is overigens te begrijpen dat dit soort pleidooien dikwijls uit liberale hoek komt, terwijl juist in die kring de grootst mogelijke bescherming van het individu tegen de staat op basis van universele normen, populair zou moeten zijn.

Van tijd tot tijd wordt ook meer of minder subtiel aan de betekenis van fundamentele mensenrechten geknabbeld. Een subtiel voorbeeld leverde de politiek commentator van de Volkskrant, dus niet zo maar een stagiair die daar werkzaam was. Hij schreef in verband met de opvang van vluchtelingen: ‘Mensenrechten zijn mooi, maar ook een dure aangelegenheid.’ Een dure aangelegenheid. Misschien dat hier een verwijzing op zijn plaats was geweest, naar de prijs die de mensheid in het verleden betaald heeft voor het niet respecteren van ‘deze aangelegenheid.’

Ik noem nog een andere game-changer in de geschiedenis van de publieke machtsuitoefening. Dat is het algemeen kiesrecht, waardoor de uitgangspunten van de Trias Politica in de staatkundige praktijk volop tot ontwikkeling konden komen.

Het algemeen kiesrecht vormde echter bovenal een enorme stimulans voor de ontwikkeling van politieke partijen, die in de samenleving een grote sociale dynamiek mogelijk maakte.

Als men de periode voor de introductie van het algemeen kiesrecht voorzichtig zou typeren als een van machtsverwerving en machtsbeheer door een maatschappelijke bovenlaag, dan ziet men daarna een voortdurende politieke strijd over de inrichting van een samenleving die meer recht doet aan alle burgers.

Politieke partijen proberen al meer dan 150 jaar kiezers te inspireren en te mobiliseren op basis van min of meer samenhangende visies. Dat proces verloopt tegenwoordig niet wezenlijk anders, zij het dat de burger in mindere mate bevangen raakt door grote politieke verhalen en maatschappelijke vergezichten. Die zijn ook haast niet meer in de aanbieding.

Tegelijkertijd zweren de burgers ook in hoog tempo hun traditionele geloofsovertuiging af. Het is begrijpelijk dat, na een aanvankelijk gevoel van opluchting, daardoor gevoelens van onzekerheid en onveiligheid ontstaan, die mensen ontvankelijk maken voor standpunten van populisten. Die keren zich bij voorkeur tegen alles wat vreemd is, van buiten komt en hier niet is uitgevonden.

Ook de democratisch gelegitimeerde overheid slaagt er steeds minder in vertrouwen op te bouwen. Daarvoor zijn vele redenen, grote en kleine.
Het feit dat de oorlog tegen Irak op basis van leugens werd gerechtvaardigd heeft velen geschokt. Dat de oorlog ten slotte is beëindigd op basis van een gevaarlijk mengsel van zuinigheid en naïviteit, heeft tot op de dag van vandaag zijn doorwerking.

Ook het massaal aftappen van de communicatie van burgers, bedrijven en regeringen helpt niet om vertrouwen te wekken. Bevriende democratische bondgenoten blijken op een ongekende schaal de privacy te schenden. Regeringsleiders en parlementen worden afgeluisterd en worden daar heel boos over, maar blijken niet te weten dat hun eigen diensten andere regeringen afluisteren.

Het is meer dan ironisch dat de Verenigde Staten de man die de wereld inlichtte over deze massale schending van privacy, Edward Snowden, wegens hoogverraad wil berechten. Hij heeft daarom in het Rusland van Poetin asiel gevraagd en gekregen.
Erasmus zou hieraan graag in de Lof der Zotheid aandacht hebben besteed.

We kunnen ook dichter bij huis blijven. In ons land kan men denken aan de wijze waarop het kabinet in razend tempo met minder geld de zorg probeert te veranderen. Daardoor is fundamentele onzekerheid ontstaan en veel vertrouwen verloren.

De burgers geloven niet meer in visies. Het is afgelopen met het automatisch mandaat verlenen aan anderen: de burger wil boter bij zijn eigen vis. Hij zegt het lidmaatschap van zijn politieke partij op en grijpt geïndividualiseerd en mondig naar het menu van de Kieswijzer. Per verkiezing maakt hij uit welke partij zijn steun dit keer verdient.

Dit leidt tot spectaculaire ups en downs in de verkiezingsuitslagen. Een halve eeuw geleden werd winst of verlies van een paar zetels een politieke aardverschuiving genoemd. Tegenwoordig kan een partij er zomaar twintig winnen of verliezen.

Eindelijk speelt de burger dus zelf de baas. Voorzien van mensenrechten en fundamentele vrijheden deelt hij per verkiezing andere lakens uit. Dit lijkt wel het eind van een ontwikkeling. Een aspirant Fukuyama zou zelfs aan het eind van de geschiedenis kunnen denken.

De vraag rijst natuurlijk of we deze ontwikkeling hadden kunnen zien aankomen. Waar komt ze vandaan?

Ik noemde de Trias Politica en het algemeen kiesrecht als grote game-changers. Maar het is natuurlijk niet zo dat de Trias of het kiesrecht uitvindingen waren die uit de lucht kwamen vallen.

De belangrijkste veranderingen in ons staatsbestel vinden hun oorsprong in veranderingen in de economische, sociale, en culturele omstandigheden om ons heen.

Om ons eigen tijdsgewricht te kunnen begrijpen, horen wij vaak de trefwoorden individualisering, internationalisering en globalisering. Ook wordt vaak en terecht gewezen op het vervagen van het publiek domein, en op de grenzeloze macht van financiële instellingen en die van de media.

Dat laatste, de ontwikkeling van de media lijkt mij voor ons onderwerp van bijzonder belang. Politiek berust in wezen op communicatie tussen mensen onderling en tussen hen en de overheid. Het is daarom boeiend om te zien hoe technologische ontwikkelingen op het gebied van communicatie vaak een nieuw tijdperk inluidden.

Laat ik twee voorbeelden noemen. De eerste is natuurlijk de uitvinding van de boekdrukkunst. Die leidde binnen korte tijd tot een spectaculaire aantasting van het gezag van autoritaire heersers en van de almachtige Roomse Kerk. Binnen veertien dagen nadat Maarten Luther in 1517 zijn 95 stellingen op de deur van de slotkapel van Wittenberg had geslagen, was heel Duitsland daarvan op de hoogte. De rest van Europa volgde binnen een maand. In korte tijd werden van het werk van Luther 300.000 exemplaren gedrukt.

Een ander voorbeeld wordt aangereikt door Johan Wolgang von Goethe. Die dankt enkele eeuwen later ook zijn roem aan de boekdrukkunst. Zijn eerste roman, Die Leiden des jungen Werthers, werd in 1774 meteen een Europese bestseller. Napoleon las het boekje zeven maal.

Maar vijftig jaar later, kort voor zijn overlijden in 1832, bespeurt Goethe dat de tijden veranderen. De belangstelling voor zijn schrijverschap neemt af. In een brief aan zijn vriend Zelter schrijft hij wat daarvan volgens hem de oorzaak is:
‘Jongelui worden veel te vroeg geprikkeld en dan in de maalstroom van de tijd meegesleurd. Rijkdom en snelheid is wat de wereld bewondert en waar iedereen naar streeft. Treinen, exprespost, stoomboten en alle mogelijke faciliteiten om te communiceren, dat is waar men in de beschaafde wereld om het hardst achteraanholt, zichzelf voorbijholt en daardoor in middelmatigheid blijft steken.’

Treinen, exprespost, stoomboten en alle faciliteiten om te communiceren! Het is jammer dat deze geniale man niet even in onze tijd kan rondlopen. Via de bakelieten telefoon met draaischijf, de radiodistributie en de zwart-wit televisie zijn we razendsnel in een andere wereld terechtgekomen. Al die fantastische uitvindingen op het gebied van communicatie, die wij de afgelopen vijftig jaar gretig hebben aangeschaft, waren alle binnen enkele jaren rijp voor het grof vuil.

Moderne communicatiemiddelen respecteren geen tijd en geen grenzen. Daardoor ontstaan heftige en soms gewelddadige botsingen tussen traditionele opvattingen, rechtsgevoelens en machtsposities. Alle taboes worden overal ter wereld aangetast en geslecht. Daar kunnen, zoals we dagelijks op de televisie zien, niet alle mensen goed tegen. Het lijkt soms of de Franse filosoof George Bataille gelijk heeft, dat als er geen taboes meer zijn, er ook geen beschaving meer is.

‘Konden we dit zien aankomen?’ was de vraag. In 1967 schrijft Herbert Marshall McLuhan dat het medium de boodschap is geworden: ‘The medium is the message.’ De beeldreligie doet zijn intrede. Geen beeld betekent voortaan: geen nieuws. En toen moesten wij nog dertig jaar wachten op internet.

McLuhan voorspelde toen reeds dat politiek zou worden vervangen door beeldvorming. De politicus zou volgens hem van zijn persoonlijkheid afstand doen ten gunste van zijn imago. De reden daarvoor is dat dit imago zoveel krachtiger is dan hijzelf ooit kan worden.

Hierdoor ontstaat volgens McLuhan een cultuur van het innemen van standpunten die een imago bevestigen. Een standpunt is echter volgens hem een gevaarlijke luxe, als het de plaats inneemt van inzicht en begrip.

Vandaag communiceert de wereld met elkaar in 140 leestekens. Het mediageweld, sociaal of niet sociaal, commercieel of publiek, bepaalt de ‘talk of the town’ en in toenemende mate die van het parlement. Standpunt.nl en Maurice de Hond willen de hele dag weten wat wij vinden. Over inzicht en begrip worden geen nadere mededelingen gedaan.

Door een stapeling van geïsoleerde standpunten komt de burger terecht in een wereld die hij niet begrijpt en waarin hij geen houvast vindt. Alleen het innemen van nog krachtigere standpunten lijkt zekerheid te bieden. Voor een serieuze gedachtewisseling met het oog op overbrugging van tegenstellingen lijkt steeds minder ruimte.

Voor velen die zich in beginsel wel betrokken voelen bij de politiek, werkt het dagelijks bombardement van standpunten zo desoriënterend en soms zo bedreigend, dat zij hun mening liever laten onderduiken en hun inzichten voor zich houden. Ze hebben er geen zin in om trending topic op Twitter te worden.

Weer anderen, die niet de hele dag op hun tablet of smart-phone kijken of weinig affiniteit voelen met het publieke debat zoals dat bij ons gevoerd wordt, zeggen hun krant op die steeds meer standpunten en steeds minder nieuws brengt.

Is de burger nu de baas? Kan hij de politiek naar zijn hand zetten? Zelf is hij daarvan allerminst overtuigd. ‘De politiek luistert niet en in Den Haag doet men wat men wil.’

Dat is natuurlijk niet helemaal waar. Het aantal Kamervragen naar aanleiding van actualiteiten is de afgelopen decennia explosief gegroeid. Niets ontsnapt aan de aandacht. Een groot aantal van die vragen gaat overigens niet om opheldering over feiten, maar over eigen standpunten, waarvan men wil weten of de regering het daarmee eens is.

Kamerleden twitteren en facebooken ijverig mee over dingen van de dag. Tot grote beleidswijzigingen en stelselveranderingen wordt buiten het zicht van de burgers en van de meeste parlementsleden besloten.

De afloop van de laatste Kamerverkiezingen illustreert dit. VVD en PvdA hadden elkaar in de campagne te vuur en te zwaard bestreden. Alle clichés over rood en rechts werden uit de kast gehaald. Niemand had erop kunnen rekenen, dat zijn stem op de VVD of de PvdA, binnen een mum van tijd tot een coalitie van die twee partijen zou kunnen leiden. Vervolgens leidden wekenlange geheime onderhandelingen tussen een paar prominente leden van deze partijen door middel van uitruil van standpunten tot een ingrijpend ontwerp-regeerakkoord.

De fractieleden van de aanstaande regeringscoalitie mochten het lijvige document vluchtig lezen en er een uur of twee over vergaderen. Dat is maximaal drie minuten spreektijd per persoon. Daarna werd een beperkt aantal bezwaren, die door hart of beurs sneden, opgelost teneinde weerstand te absorberen.
Partijcongressen konden hun bezorgdheid uiten maar nee zeggen zat er natuurlijk niet in.

Ook het parlementaire debat over het regeerakkoord leverde nauwelijks een bijdrage aan begrip en acceptatie. Erger, het knellende akkoord zou het parlementaire debat op hoofdpunten jarenlang steriliseren.

Tweede Kamerleden van de regeringsfracties worden aan hun gegeven instemming gehouden. Eerste Kamerleden, die niet aan regeerakkoorden gebonden zijn en derhalve zouden kunnen denken dat zij een eigen afweging moeten maken, worden –ook in de media- afgeschilderd als lastpakken en spelbedervers, die de regeerbaarheid van het land in gevaar brengen.

Hierbij speelt een belangrijke rol dat de positie van politieke leiders door directe verkiezingen vrijwel onaantastbaar is geworden. De positie van gewone Kamerleden is de afgelopen decennia echter zwakker geworden. Hun baanzekerheid is gering. De wisselende kiezersgunst is daar niet alleen debet aan.

De meeste partijen hebben de zeggenschap over kandidatenlijsten gecentraliseerd. Bij elke verkiezing wordt een groot aantal leden door partijbesturen vervangen, omdat de actuele samenstelling van de fractie nooit blijkt te voldoen.

Weinig Kamerleden hebben een eigen achterban door wie zij op eigen kracht verkozen worden.
Om de grote baanonzekerheid nog te vergroten heeft men besloten wachtgelden voor Kamerleden drastisch terug te brengen. Als men bovendien bedenkt dat men voor het goed uitoefenen van het het vak van Kamerlid toch wel enkele jaren ervaring nodig heeft, kan dit niet anders dan tot volgzaamheid leiden.

Alleen in de achterkamers van het ministerie van Financiën kon het regeerakkoord door een aantal oppositiepartijen enigszins worden bijgesteld. Zij worden daarom de constructieve oppositie genoemd. Anders dan men misschien zou verwachten wordt het CDA niet in die achterkamers aangetroffen. D66, dat vijftig jaar geleden geboren werd uit ongerustheid over de ernstige devaluatie van onze democratie, speelde er een hoofdrol.

De vraag lijkt mij niet of dit anders kan, maar of dit niet anders moet. Het deponeren van een stembiljet in de stembus is geen storting a fonds perdu, zonder enig uitzicht op vergoeding of terugbetaling. Volksvertegenwoordigers zijn woordvoerders van de burgers en niet van het kabinet.

Kiezers zijn slim genoeg om te beseffen dat compromissen nodig kunnen blijken. Maar ze willen wel zien dat er met hun vertrouwensvotum serieus wordt omgegaan. Ze moeten begrijpen wat er met hun stem gebeurt en het resultaat van een kabinetsformatie moet gelegitimeerd worden door de kwaliteit van het proces dat eraan voorafgaat.

In een rapport van 2 oktober jl. stelt het Sociaal Cultureel Planbureau vast dat 93% van de bevolking de democratie de beste vorm van regeren vindt. Dat is veel en dus mooi, en men is nog iets royaler dan Winston Churchill, die democratie de minst slechte vorm van regeren vond.

Maar wat bedoelt men daarmee? Het functioneren van de politiek bevalt het volk een stuk minder. 37% van de bevolking is uitgesproken negatief of ontevreden over de instellingen van de representatieve democratie. 30% interesseert het niet en niet meer dan 34% is kritisch positief of tevreden.

Van die laatste groep is meer dan de helft hoog opgeleid. Hoog opgeleid zijn betekent meestal dat men zich financieel beter kan redden en dat men niet woont in wijken waar altijd alle problemen samenkomen.

De burgers hebben desgevraagd ook standpunten over verbeteringen van het systeem. Meer dan de helft van de bevolking is het eens met de stelling dat de bevolking een burgemeester rechtstreeks moet kiezen. Ook vindt men dat het volk in referenda zelf over belangrijke kwesties moet beslissen.

Dat biedt een snelle route om de tevredenheid van burgers over het functioneren van het democratisch systeem te vergroten. Het lijken mij echter politieke vluchtheuvels die nieuwe onvrede gaan creëren.

Wat volksraadplegingen betreft ben ik al op jeugdige leeftijd getraumatiseerd door de volksraadpleging van Pontius Pilatus over de vrijlating van een gevangene. Die pakte toen -zoals bekend- slecht uit. Men kan zich achteraf overigens afvragen of dat voor de verspreiding van het Christendom uiteindelijk zo’n slechte zaak is geweest.

Het is een idyllische opvatting dat burgers steeds in alle rust over het onderwerp van een referendum nadenken om hun stem te bepalen. Vaak volgen zij opinieleiders die gesteund door machtige media die mensen overal voor kunnen laten kiezen, ook voor een totale oorlog of voor minder Marokkanen of voor emotionele aanhankelijkheid aan Kim Jong-un.

De meeste problemen zijn complex en hebben een onlosmakelijk samenhang met andere delen van het overheidsbeleid en met de positie van Nederland in de wereld.

Binnenkort mogen we oefenen met een officieel raadgevend referendum, waarvan alleen wij, omdat we hier niet toevallig aanwezig zijn, weten dat dit iets geheel anders is dan een raadplegend of correctief referendum. De burgers willen de politiek graag adviseren over het associatieverdrag van Europa met de Oekraïne. De gedrukte exemplaren daarvan vliegen nog niet de winkels uit.

Bij wijze van zelf-advisering heeft een aantal politieke partijen al aangegeven voor een bepaald standpunt campagne te gaan voeren. Er schijnt al een Kamermeerderheid te zijn die zich bij voorbaat door het advies wil laten binden. De belofte om zonder last of ruggenspraak het eigen verstand te gebruiken krijgt daardoor een nieuwe dimensie.

Gelukkig hebben we ook nog een burgerinitiatief waarmee burgers hun wensen in de Tweede Kamer kunnen kenbaar maken. De cabaretier Arjen Lubach had binnen een dag voldoende steunbetuigingen om zijn wens om farao van Nederland te worden aan het parlement te kunnen aanbieden. Wanneer zal de wetgever begrijpen dat hij niet alleen zichzelf maar ook de democratie belachelijk maakt?

Over de direct gekozen burgemeester is kort geleden veel gezegd in de Eerste Kamer. De vraag is of we willen vasthouden aan de vertegenwoordiging van alle burgers in het hoofdorgaan van de gemeente, of dat daarnaast of daarboven door dezelfde kiezers bij meerderheid een burgemeester wordt gekozen. Ik vind het eerste het meest democratisch en het tweede een recept voor conflicten in de top van het gemeentebestuur.

Nu denkt u misschien, dat u met mij hier niet verder komt. Dat kan waar zijn, maar ik mag er wel aan herinneren, dat ik als minister de ideale combinatie van de wensen van de burgers heb ingevoerd in de vorm van een raadgevend burgemeestersreferendum. Dat is door mijn opvolgers echter weer snel afgeschaft, onder meer omdat de opkomst van de kiezers zeer te wensen over liet.

Ook de heer Wilders, die een niet democratisch georganiseerde partij aanvoert, is erg voor referenda. Dat moet te denken geven. Onze volksvertegenwoordiging noemde hij onlangs een ‘nepparlement.’

De Voorzitter van de Tweede Kamer -onbekend met de betekenis van het leerstuk van contempt of Parliament- reageerde daarop als volgt: ‘Dat hoor je op straat ook,’ en ging daarna onbekommerd over tot de orde van de dag. Haar collega in de Eerste Kamer stond enige tijd later niet toe dat een senator op gelijke wijze de senaat wilde beledigen.

Enkele weken later schreef de heer Wilders in de Volkskrant over ‘de huidige machthebbers,’ en ’het regime in Den Haag’, dat wereldvreemd is en niet langer namens het volk spreekt.

Misschien is het goed nog eens Montesquieu te raadplegen. Die waarschuwt in ‘Over de geest van de Wetten,’ dat het beginsel van democratie niet alleen wordt aangetast wanneer de geest van gelijkheid verloren gaat, maar evenzeer wanneer de geest van gelijkheid tot in het extreme wordt doorgevoerd en iedereen gelijk wil zijn aan hen, die gekozen zijn om namens hem gezag te oefenen. Dit leidt volgens Montesquieu uiteindelijk tot de despotie van een persoon.

Dat effect wordt natuurlijk enorm versterkt als volksvertegenwoordigers zich niet realiseren dat zij gedurende hun ambtstermijn zeer bijzondere burgers zijn omdat zij anderen mogen vertegenwoordigen. Respect voor het instituut waarin ze zitting hebben en respect voor hun ambt zijn daarbij sleutelwoorden. Het parlement is de hoeder van de macht van de bevolking en als het die rol niet waarmaakt, hebben andere machten -ook van buiten de politiek- vrij spel.

Politieke partijen, die zich op een maatschappelijke visie baseren, hebben op de wisselende kiezersgunst meestal twee reacties.
Enerzijds zoeken zij naar een scherpere profilering door inhoudelijke verdieping, hetgeen soms ‘herbronning’ wordt genoemd.
Anderzijds proberen zij de kunst af te kijken van partijen die met extreme standpunten de kiezersgunst wel veroveren.

Het is duidelijk dat deze twee reacties botsen. De verdieping die men zoekt is publicitair niet aantrekkelijk. Media houden van extreme standpunten, maar als deze partijen extreme opvattingen gaan verkondigen tast dat hun karakter verder aan en vervreemden ze zich nog meer van hun traditionele aanhang.

Ook zoekt men graag naar oplossingen van technische aard. De redenering is dan dat er tegenwoordig teveel partijen nodig zijn voor een meerderheidskabinet, hetgeen de regeerbaarheid van het land in de weg staat.

Soms wordt geopperd dat de Eerste Kamer moet worden afgeschaft. Omdat dat niet zal gebeuren, besteed ik er vanavond geen aandacht aan. Ook wordt vaak de invoering van een kiesdrempel bepleit. In Duitsland geldt een kiesdrempel van vijf procent, waardoor bij de laatste verkiezingen zelfs de liberale partij buiten de Bundestag werd gehouden.

Het Verenigd Koninkrijk presteert op het punt van representatie welhaast het onmogelijke. Een van de twee kamers van het parlement, het House of Lords, wordt helemaal niet gekozen. En het House of Commons krijgt door het districtenstelsel een samenstelling waarin de representativiteit ver te zoeken is. De Conservatieve Partij haalde bij de verkiezingen dit jaar 37% van de stemmen en kreeg daarvoor 330 zetels in het Lagerhuis. De nieuwe partij UKIP kreeg 12% van de stemmen, dus 1/3 van de conservatieven en kreeg welgeteld een zetel. De Schotse Nationale partij, die aanzienlijk minder stemmen kreeg dan UKIP,
verdiende daarmee 58 zetels.

De wet van de remmende voorsprong doet zich dus ook op democratisch gebied gelden. De Hortus Democraticus heeft onderhoud nodig. Het is tijd voor een nieuwe Magna Carta.

Het invoeren van een kiesdrempel zal het beoogde effect van reductie van partijen niet hebben. We zouden die kant ook niet moeten willen opgaan. Ons kiessysteem doet recht aan alle burgers die zich willen uitspreken over de publieke zaak en heeft vanuit dat perspectief een grote legitimerende werking. Wie niet meedoet, heeft dat aan zichzelf te wijten. Er zijn geen kunstmatige barrières.

Als politici vinden dat er minder partijen moeten komen zouden ze beter serieus kunnen onderzoeken of er in ons partijenlandschap niet teveel partijen zijn die erg op elkaar zijn gaan lijken.

Wij ordenen de pluriformiteit in de samenleving in verschillende partijen, terwijl het wellicht realistischer en zeker interessanter zou zijn om de pluriformiteit binnen partijen te stimuleren.

Het vereist natuurlijk goede procedures en grote zorgvuldigheid om meer pluriformiteit binnen een partij te laten uitmonden in besluitvorming. Maar als de kwaliteit van besluitvormingsprocessen de deelnemers overtuigt dat hun mening serieus wordt gehoord, levert dat in de praktijk acceptatie op.

Hier kan de moderne technologie ook helpen om nieuwe werkwijzen binnen partijen te ontwikkelen, die meer recht doen aan hun leden en sympathisanten doen. Het lijkt mij een interessante uitdagingen voor politieke wetenschappers. Liever dan nog meer en nog beter standpunten te turven, die morgen waarschijnlijk achterhaald zijn, zouden zij ons kunnen helpen door na te denken over verandering en verdieping van het democratisch proces. De communicatie van standpunten moet weer worden omgebogen naar communicatie over argumenten.
Burgers moeten meer kansen krijgen om bij gedachtenvorming te worden betrokken, dan hun nu in gestolde partijstructuren geboden worden.

Veranderingen in machtsverhoudingen ontstaan meestal uit noodzaak of dwang. Pas als degenen die namens ons macht uitoefenen begrijpen dat zij dit alleen met grotere betrokkenheid van de burgers gelegitimeerd mogen doen, is er hoop.

Dat moeten de burgers die mee willen denken dan natuurlijk ook duidelijk maken. Het gaat om hun zeggenschap. Een democratische rechtsstaat kan niet top-down worden gemanaged.

Eigenlijk is dit een permanente opgave voor alle democratische partijen gezamenlijk. Zij beseffen te weinig wanneer ze elkaar moeten bestrijden en wanneer ze een gezamenlijke opdracht hebben.

Het is daarom veelbelovend dat fractieleiders uit de Tweede Kamer tegenwoordig vaker gezamenlijk optreden. Ik denk niet zozeer aan hun inzet om schilderijen van Rembrandt te kopen, maar vooral aan hun recente oproep aan het Nederlandse volk om respect voor elkaars meningen te tonen en nooit geweld te gebruiken.

Het antwoord op deze oproep hoeft in eerste instantie niet meer in te houden dan het verzoek om zelf in de Tweede Kamer in praktijk te brengen wat zij aan ons prediken. Het regeerakkoord, genaamd Bruggen Bouwen, schrijft dit ook voor: ‘De overheid kan anderen alleen met overtuiging aanspreken, als ze zelf het goede voorbeeld geeft.’

Laat ons ten slotte nog eens naar een schilderij kijken.

Nadat Erasmus in 1500 zijn eerste verzameling spreekwoorden had gepubliceerd, werden deze door velen als een bron van wijsheid beschouwd.

Pieter Bruegel de Oude gebruikte spreekwoorden als thema in zijn schilderijen. Op het schilderij ‘De Vogelnestrover’ verbeeldt hij het spreekwoord: ‘Die het nest weet, die weet het, maar die het rooft, die heeft het.’

Het spreekwoord is duidelijk. Kennis bezitten is mooi, maar als je er niets mee doet, sta je met lege handen. Als je niet wilt dat het nest geroofd wordt, moet je het beschermen.
We kunnen hierbij ook denken aan de elfde stelling van Marx over Feuerbach: ‘De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd, het komt erop aan haar te veranderen.’

Mijn vroegere buurman in de Senaatsfractie van de Partij van de Arbeid, de filosoof Willem Witteveen, wilde niet uitsluitend nadenken over de democratische rechtsstaat, maar zijn denken ook verbinden met praktisch politiek handelen. En Willem had een hekel aan politici die beginnen zonder te bezinnen. Hij verbaasde zich steevast over ingrijpende veranderingen in onze wetgeving, zonder dat over de uitvoerbaarheid grondig was nagedacht.

Zijn voorbeeld kan ons inspireren. De lucht in onze democratische rechtsstaat wordt regelmatig vervuild door de onwelriekende geur van minachting voor het parlement, voor de rechter en voor de rechten van de mens.

Het is niet goed genoeg om daarvan geïnteresseerd of schouderophalend kennis te nemen.

Weten noopt tot handelen, niet alleen door politici maar vooral ook door burgers.

xoxoxox

Stadhuis Den Haag, de muur en het commentaar

Fotoserie Stadhuis Den Haag van Saskia Hulspas (1987)

Het was in 1986 dat er in Den Haag een fors debat losbarstte over het voornemen om in het Spuikwartier, dat al decennia lang in verval was, het stadhuis en de centrale bibliotheek neer te zetten. Waar het debat aanvankelijk euforisch positief was, boog het langzaam naar een meer kritische kant. Was het hier wel zo’n zinnig project? Was hier sprake van een prestige project? Verdiende het geld daarvoor niet een beter bestemming? Meer en meer lieten ook de tegenstanders zich niet onbetuigd. Met graffiti en spreuken (overigens altijd zonder ondertekenaar) werd ondergetekende op niet mis te verstane wijze aangesproken.

Maar een debat heeft vele kanten. Zo kan iemand ook geraakt worden door de schoonheid van de graffiti, de spreuken in combinatie met de plekken in de stad. Voor Saskia Hulspas was het in ieder geval aanleiding om in juli 1987 op pad te gaan en een uitgebreide fotoreportage te maken. Van haar kreeg ik onderstaande unieke serie die behalve het overbrengen van het kritische geluid toch ook tot doel had in heftige tijden een hart onder de riem te steken. Immers ook protest kent haar eigen dynamiek. Zo was het protest “sloop de stadhuis plannen” aanleiding voor een voorstander om erachter het woordje “NIET!!!” te plaatsen. Nu bijna dertig jaar geleden en 20 jaar na de opening van het stadhuis is de discussie verstomd. De grote vraag die achterblijft is wanneer een protest nu eigenlijk conservatief dan wel progressief is?

In ieder geval geeft de fotoserie van Saskia Hulspas een authentieke aanvulling op de fototentoonstelling, die op 10 november 2015 ter gelegenheid van 20 jaar Stadhuis Den Haag, in de enige echte huiskamer van de stad Den Haag is geopend.

Fotoserie over Stadhuis Den Haag – Deel 1: Saskia Hulspas (juli 1987)
Fotoserie over Stadhuis Dn Haag- Deel 2: Sakia Hulspas (juli 1987)