En weer kwam de dood onverwacht. Bij het ontvangen van de rouwkaart keek ik verbijsterd in de guitige ogen van Hans van Dijk: ‘Hans schrijft niet meer’ luidde het opschrift. Met Hans van Dijk, prominent architectuurcriticus die het tijdschrift Archis de Nederlandse architectuurkritiek nationaal en internationaal een eigen gezicht heeft gegeven, verliest de architectuurgemeenschap een belangrijk opinieleider.
Het was nog niet zo lang geleden dat wij elkaar – corona-proof – aan de telefoon hadden en ons eigen wel en wee bespraken (zie noot 1) om daarna moeiteloos onze wederzijdse gedachten te laten gaan over de ontmanteling van het Nederlandse architectuurbeleid. Hans toonde zich strijdbaar als vanouds. Zijn ziekte leek onder controle en dus was er weer ruimte voor architectuur. Daarop anticiperend had ik Hans gevraagd of hij zou willen meedenken over de toekomst van de IABR. In een whatsapp-bericht schreef hij mij ‘wat betreft de Rotterdamse Biënnale ga ik je teleurstellen. Ik ga alle energie en tijd die mij nog gegeven is gebruiken om een project af te maken waar ik al enkele jaren mee bezig ben: de rol die 5 à 7 architectuurcritici (mensen als Pevsner, Giedion, Row/Frampton) hebben gespeeld op het architectuurdebat van de afgelopen 100 jaar. Zo kan ik dingen blijven doen waar ik goed in ben en waar anderen misschien nog iets aan hebben.’
Hans Van Dijk leerde ik kennen voordat ik hem kende. Hans was in de jaren tachtig hoofdredacteur van Archis. Het tijdschrift werd algemeen beschouwd als gezaghebbend, onafhankelijk, betrokken, informerend maar bovenal opiniërend. Als hoofdredacteur was hij erin geslaagd om het tijdschrift Wonen/TABK, dat zich onderscheidde in de hoogtijdagen van de stadsvernieuwing en het pad effende voor nieuwe generaties jonge architecten, om te vormen tot een nieuw en aansprekend tijdschrift voor ‘architectuur, stedebouw en beeldende kunst’. Hans zelf was binnen Archis een van de opinieleiders over de ontwikkelingen in de architectuur en stedenbouw. Meer dan eens doorgrondde hij de vaak onnavolgbare besluitvormingsprocessen, waarmee stedenbouwers en architecten te maken kregen.
Ik ondervond zijn scherpe pen in mijn Haagse periode als wethouder Ruimtelijke ordening en Stadsvernieuwing. Wij, in het Haagse, waren aan het eind van de jaren tachtig verstrikt geraakt in het krappe pak (23-22 zetels!) van een progressief College. De interne verschillen van inzicht brakken ons ‘progressieven’ op bij de besluitvorming voor een nieuw stadhuis. Hans van Dijk schreef daarover in een editorial met de titel: ‘Het benodigd draagvlak voor bestuurlijke visie’. In een kraakheldere analyse ging hij in op de wenselijkheid van de combinatie van ‘ontwerptalent en politieke daadkracht’. Maar ‘De Haagse affaire leert echter dat een dergelijke verbinding pas succes oogst als aan twee voorwaarden is voldaan’. Dat hield voor Hans van Dijk in, dat naast het ‘steun en rugdekking geven aan architecten en stedenbouwers’, een bestuurder zich dient te verzekeren van ‘een brede politieke basis’. De boodschap was duidelijk. Stedenbouw en architectuur vergen een lange adem en dienen uit te stijgen boven de politieke conjunctuur van de dag. En ‘deze kunnen het beste gedijen in een homogeen en stabiel afspiegelingscollege’.
In hetzelfde nummer van Archis schreef Hans van Dijk een beschouwing over het werk van Jo Coenen onder de titel ‘Geografie en eclecticisme’. Het vraaggesprek met Jo Coenen, onder de titel; ’ik ben nu voornamelijk bezig de zwaarte uit het werk te halen. En dat lukt’. Het interview trok meer dan mijn gewone aandacht. Het ontwerp voor het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) van Jo Coenen was in september 1988 gekozen om gerealiseerd te worden en ik zat in de procedure om een rol te gaan spelen in dit nieuwe prestigieuze instituut. Nog in hetzelfde jaar volgde mijn benoeming als de eerste directeur van het NAi. Twee taken gaf het bestuur mij mee. Het realiseren van het bouwplan van Jo Coenen in het Rotterdamse Museumpark en de dragers van het NAi, de Stichting Wonen TA/BK (waaronder Archis), het Nederlands Documentatiecentrum voor Stedenbouw en Architectuur en de Stichting Architectuurmuseum, om te vormen tot één samenhangend architectuurinstituut. Zelf gaf ik mij nog een extra opdracht mee. Want naast de traditionele taken als tentoonstellingen, publicaties en de documentatie van archieven van vnl. architecten, wilde ik dat het instituut inhoud zou gaan geven, aan wat Hans van Dijk ‘draagvlak’ had genoemd bij het publieke opdrachtgeverschap in de stedenbouw en de architectuur. Maar zelf niet komend vanuit de binnenste cirkel van het vakgebied, was de hoe vraag nog niet zo eenvoudig.

Ruud Brouwers (links) en Hans van Dijk (rechts)
Hans van Dijk geloofde hartstochtelijk in de komst van het NAi. Bundeling van het versplinterde landschap in de architectuur zou het draagvlak doen toenemen. En aan dat ideaal wilde hij dienstbaar zijn. Hij hechtte – en dat is een zeldzaamheid – niet aan functies of status. In ons eerste gesprek liet hij mij weten ook inzetbaar te zijn op andere plekken in het instituut. Ik kon mij geen betere medewerker wensen. Met Hans in de staf kon het NAi zich verbredend in de door mij gewenste richting. Hans van Dijk kreeg als hoofdtaak Programmaontwikkeling. Voor Archis was dit ook een kans op doorontwikkeling. Met het vrijkomen van de functie van hoofdredacteur en de benoeming van Geert Bekaert, vermaard Belgisch kunst- en architectuurcriticus, kon Archis een nieuwe dimensie krijgen.
Hans van Dijk was, als oud-hoofdredacteur, gewend om te denken in concepten en ontpopte zich als een denktank in zichzelf. Hij bleek goud waard te zijn bij het opzetten van tal van maatschappelijk georiënteerde programma’s die erop gericht waren om het draagvlak voor de stedenbouw en architectuur bij opdrachtgevers te vergroten. Maar ook was hij de man die het vakgebied uitdaagde om te komen tot inhoudelijke verdieping. Hans, die beschikte over een oneindige bron van kennis en contacten, maakte het mogelijk, om naast de klassieke basistaken als tentoonstellingen, publicaties en het beheer van de collectie, nieuwe groepen aan te boren. Het NAi werd daarmee een plek die meer was dan de optelsom van de drie Founding Fathers.

Het is niet echt nodig om alle wapenfeiten van Hans van Dijk op te sommen in de tijd dat ik met hem mocht samenwerken. Maar enkele wil ik toch even noemen. Hans van Dijk was mijn sparringpartner bij het Beleidsplan 1991-1960 van het NAi waarmee zowel de diepte als de breedte verdiepte van het architectuurinstituut. Met het programma ‘Architectonische kwaliteit als opdracht voor openbaar bestuur’ (1991) werden tientallen gemeentebestuurders bewust gemaakt van hun rol in het keuzeproces van de stedenbouw en architectuur. Een vergelijkbaar programma zette hij op in de Praagse Burcht nadat de schrijver Václav Havel met zijn fluwelen revolutie een einde had gemaakt aan het communistisch bewind. Hans van Dijk bleek bij uitstek de persoon die beschikte over het vermogen om zijn vrijwel oneindige kennis van het vakgebied en de vele persoonlijke contacten in de (inter-)nationale architectuurgemeenschap in te zetten om het nieuwe NAi midden in de samenleving te plaatsten. Daarbij ging hij ook op het vakgebied zelf geen uitdaging uit de weg, Met de studiereis van 18 jonge Nederlandse architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten naar Japan (1992), georganiseerd door het van het NAi en het Fonds voor Beelden Kunst en Bouwkunst, werd gebroken met het fenomeen van individuele reissubsidies en werd er voor het eerst gekozen voor samen leren en ontdekken. Met zijn project ‘Architecture and Legitimacy’, (1995) stelde hij vragen over het vakgebied zelf. Dat alles is niet altijd eenvoudig geweest, maar dat was nooit ook zijn doel.
Hans van Dijk, het is gek om over hem te schrijven in de verleden tijd, was onomstreden gezaghebbend maar in al zijn activiteiten stond hij bescheiden op de voorgrond. Voor hem ging het niet om zijn persoon. Zijn succes was er wanneer hij erin was geslaagd om ‘steun en rugdekking te geven aan architecten en stedenbouwers’ in hun dagelijkse strijd om hun ontwerp betekenis te geven en weerbaar te zijn in het krachtenspel die de bouwmachine ook is. Centraal stond een goed klimaat voor architectuur en Stedenbouw. Archis en later het NAi was nooit doel maar middel. Hij kon dan ook niet begrijpen dat met zo’n groot gemak de Nederlandse politiek het liet gebeuren dat men afscheid nam van het NAi en dit omvormde tot Het Nieuwe Instituut.
In ons laatste contact vroeg Hans van Dijk zich openlijk af; is er nog ‘enig draagvlak voor welke culturele dimensie dan ook?’. Maar, strijdbaar als altijd, was het stellen van de vraag, voor Hans van Dijk, ook het geven van een antwoord. Centraal in dat antwoord de rehabilitatie van ‘zijn’ NAi. Of, zoals hij mij schreef, ‘als ik het nog eens mocht meemaken: het HNI wordt ontvlochten, de kosten van de architectuur collectie bij de overheid laten, (‘goede huisvader’) en de culturele activiteiten financieren door een soort Maaskantfonds gevormd door een miljoenen-beginkapitaal gevormd door een aantal legaten en (institutionele) sponsors kunnen bijdrage. Bondgenoten zoeken bij mensen die geld over hebben. Saskia van Stein tot eerste directeur benoemen.’ (18 november 2020). Of het op korte termijn zover zal komen denk ik niet maar een wens van Hans in al wel vervulling gegaan. Met ingang van oktober zal Saskia van Stein het directoraat van de IABR op zich nemen. Saskia kan het zien als een gunstig voorteken. Zij had geen betere referentie kunnen krijgen.
Hans van Dijk is, was een zeldzaam innemende persoonlijkheid. Een mens die de totale architectuurgemeenschap: bestuurders, stedenbouwers, architecten, historici en critici, met zijn onafgebroken en onbaatzuchtige inzet ‘Voorbij het Gangbare’ ( 2) heeft uitgetild.
Dankbaarheid is hier op zijn plaats.
Adri Duivesteijn. Eerste directeur van het Nederlands Architectuurinstituut. (1989-1994)
8 september 2021
- Op dinsdag 20 april j.l. stuurde Hans mij nog de publicatie van Susan Sontag, Ziekte als Metafoor – Amsterdam de Arbeiderspers, 2019, 20,99 euro (oorspr: Illness as metaphor, 1978). Het is een indringend relaas over de beelden waar kankerpatienten mee te maken hebben. In October of 1977, Susan Sontag delivered one of the institute’s five James Lectures for that year. Her topic was “Illness as Metaphor”. She explored the truth that it was no longer possible, as she wrote, “to take up one’s residence in the kingdom of the ill unprejudiced by the lurid metaphors with which it has been landscaped.” Though she did not directly reference it, she herself was being treated for breast cancer at the time. The lecture was published in 1978, first as three essays in the New York Review of Books, and then as a book. It went on to become one of Sontag’s best-known pieces of writing.
- Voorbij het Gangbare. Publicatie van de Werkgroep 5×5 (1991)
Adri, dank voor deze herinneringen. Veel herkenning en erkenning van de betekenis van Hans, die ik 35 jaar heb gekend en nu veel te jong is gegaan.
Dank je wel, Anita
Hij was bijzonder!
Ik heb het boekje van Suzan Sontag ook in mijn bezit. Het is destijds door wijlen Wim Brands besproken bij voorheen VPRO boeken.
liefdevolle terugblik op Hans!
Dankjewel Adri
Dank je wel, Monique. Is het misschien een idee om even met elkaar te bellen? adri.duivesteijn@gmail.com