Categoriearchief: Publicaties

Het zoutkristallen licht van Wim Trieller: Voorbij het ‘dansen in oneindigheid’

Wie Wim Trieller kent, weet dat zijn leven één brok energie is. Misschien is deze intensiteit wel het kenmerk waarmee hij in alle openheid bezig is, om zijn en onze wereld mooier en leefbaarder te maken. Wim maakt deel uit van de generatie, die oprecht geloofde in een positieve maakbaarheid van onze samenleving. Zijn inspanningen zijn gebaseerd op het ideaal, waarin mensen zichzelf kunnen zijn maar ook met elkaar een verbinding aangaan.

Wim Trieller heeft geknokt voor een betere wereld, te beginnen in Almere. De verschillende rollen, raadslid, wethouder, ja ook projectontwikkelaar, voorzitter van het OBA en Vis A Vis, waren voor hem voertuigen om inhoud te geven aan zijn idealen. De inzet van Wim was mateloos en werd nooit beperkt geworden door een tijdsgrens. Het was en is met Wim Trieller altijd dansen in oneindigheid.

Ik denk dat veel mensen dit ‘dansen in oneindigheid’ zullen kunnen herkennen. Maar zeker, zij die gedreven zijn door idealen, beginnen iedere dag weer opnieuw om ongeremd betekenis te geven aan de dag van morgen en overmorgen.

Het is fascinerend hoe het begrip van oneindigheid als vanzelfsprekend deel is van ons dagelijks leven. Maar voor iedereen wordt alles anders wanneer het begrip eindigheid niet meer een abstractie, maar een voelbare realiteit is geworden. Vanaf dat moment, verandert er iets fundamenteel in de dynamiek van je bestaan. Dan is het niet meer mogelijk om je onder te dompelen in het bad van de grenzeloosheid. Nee, vanaf dat moment gaat het altijd ook om eindigheid, om de tijd die nog resteert. Het is dan onvermijdelijk dat je de vragen, die met de eindigheid samenhangen, moet doorgronden.

Toen bij hem het moment kwam waarin het onbewuste oneindige op heftige wijze werd vervangen door het bewustzijn van onze eindigheid, zou Wim zichzelf niet zijn wanneer hij ook deze levensfase in woorden zou te willen vangen. En bij hem worden woorden gedichten.

Ik neem de vrijheid dit te illustreren met twee gedichten:

plotseling is er
een diepe leegte

de tijd verziekt
uit handen gevallen

in een ruimte verkleind
tot een tafel en een bed

in een witte kamer
met de rug tegen de muur

staat de beklemming
hoe blijvend het is

voor altijd anders
totaal anders

een komende tijd

Het is niet gangbaar om de overgang van onze onbewuste, maar wel gekoesterde‘ oneindigheid’ in de bewuste en vaak gevreesde eindigheid tot een gesprek van alledag te maken. Als het al gebeurt, zal het vooral abstract zijn en gaat het over anderen. Toch is het deel van het leven zelf. Of in de woorden van Wim ‘voor altijd anders, totaal anders, een komende tijd’. Nog indringender wordt wanneer het gaat om ‘die ene seconde’ dat alles anders wordt.

Het ogenblik
tussen vergankelijkheid
en eeuwigheid

dat je naam
nog antwoord
geeft
sterft
alleen en 
ongrijpbaar

alles in
die ene 
seconde

Ik vind het fascinerend hoe Wim Trieller, in zijn nieuwe dichtbundel Het zoutkristallen licht, ons meeneemt in zijn overstap van oneindigheid naar eindigheid. Met het uitbrengen van deze gedichtenbundel laat hij ons zien wat ons allen te wachten staat. Eindigheid kent namelijk geen ongelijkheid. Hij maakt ons daarvan bewust, op een heel directe manier, maar nooit choquerend. Sterker, ook in deze tijdsperiode ontstaat er, zoals blijkt uit zijn gedicht Het Kristallen licht, nog vaak een nieuw perspectief.

ontwaakt uit een nacht
waar men nooit eerder was
hoe onzegbaar nabij
de nacht
met storm en duisternis
totdat de wind ging liggen
en de wind ging liggen
en het licht verschoonde
men zou het een grote schoonmaak kunnen noemen
ramen open, het oog ziet
het zoutkristallen licht,
men ademt de zee
de wedstrijd nog niet
beëindigd

http://www.almeredezeweek.nl/widgets/2164-nieuws/nieuws/1496475-po-euml-zie-heelt-alle-wonden-wim-trieller-publiceert-het-zoutkristallen-licht

 

 

Dankwoord gehouden tijdens de uitreiking van het eerste exemplaar van de dichtbundel Het zoutkristallen licht van Wim Trieller op 10 maart 2019 op de locatie van het Toneelgezelschap Vis á Vis in De Rode Haring. De dichtbundel kan worden besteld bij wimtrieller@gmail.com

Share and Enjoy !

Shares

Mooie kijk van Marit Geluk op ‘De Spelers van Oosterwold’ (en – als een extra – het mysterie van een kavelprijs)

Zondag 20 januari jl. zou in de geschiedenis van ‘Making Almere’ een euforisch moment moeten worden. Gepland stond de première van de film ‘De Spelers van Oosterwold’ van de filmmaker Marit Geluk. De film, die in opdracht is gemaakt van het Bestuurlijk Overleg Oosterwold, zou een persoonlijke impressie laten zien van de filmmaker. Drie jaar lang heeft zij alle betrokken spelers gevolgd in de transformatie van een agrarisch gebied naar een landgoed van initiatieven, waar wonen, werken en stadslandbouw worden gecombineerd.

De grote zaal van de bioscoop Kinepolis in het stadshart van Almere was uitverkocht. De zaal zou vol zitten met de spelers, die in de afgelopen drie jaar het Landgoed Oosterwold hebben gemaakt. Het mocht echter niet zo zijn. De dag ervoor kwam één van de eerste spelers, Frank Meijers, door een tragisch ongeval om het leven. De verslagenheid, in de nog zo jonge gemeenschap van Oosterwold, was groot. De voorpremière van de film werd dan ook terecht uitgesteld naar zondag 3 februari. Voor niemand in de zaal was deze film vrijblijvend. Deze film zou gaan over de mensen die in de zaal zaten, zij zijn de spelers van Oosterwold. De daardoor al aanwezige spanning vermengde zich met emotie toen de vroegere gebiedsregisseur Ivonne de Nood mooie woorden sprak over Frank Meijers:

“Als sparringpartners hebben Frank en ik veel besproken om onderdelen van Oosterwold verder te brengen. (…) Vanuit wederzijds vertrouwen had ik een bondgenootschap met Frank, hij was een heldere denker, scherp, kritisch, belangstellend en het ging altijd over inhoud. Daarbij, had hij altijd op het juiste moment die onvergetelijke glimlach. (…) Door zijn inzet is letterlijk en figuurlijk de weg geëffend voor vele anderen.”

Juist, omdat het bij Oosterwold gaat over een fundamentele omkering in de gebiedsontwikkeling, was deze zondagmiddag voor mij ook een heel bijzonder moment. Toen ik in 2006 als wethouder begon, stond ik voor de uitdaging om inhoud te geven aan de schaalsprong van Almere. De stad zou moeten gaan uitbreiden met maar liefst 60.000 woningen en honderdduizend arbeidsplaatsen. Voorwaar geen geringe opgave. Voor mij was duidelijk, dat de doorontwikkeling van de stad anders zou moeten. Stoppen met het ‘uitrollen van matjes met eindeloze reeksen standaardwoningen’. Dat moest anders en beter. Onder de titel ‘Ik bouw mijn huis in Almere’ werd in 2007 een begin gemaakt met de ‘staalkaart voor particulier opdrachtgeverschap’ in het Homeruskwartier. Vanaf dat moment kregen letterlijk honderden burgers de kans om in Almere hun eigen huis te bouwen. Hier beperkte dit zelf bouwen zich nog tot de door de gemeente omschreven rooilijnen en kavelgrenzen. Zou zelfbouw nog radicaler kunnen? Was het mogelijk om een echte vrijheid te creëren en burgers ook een plek te geven in het vormgeven van de stad? Zou een minutieuze planning van boven af vervangen kunnen worden door een organische ontwikkeling op basis van initiatieven van onderop? Met deze vraagstelling schreven wij voor Almere Hout een meervoudige studieopdracht uit onder vier architectenbureaus. In een openbare bijeenkomst met als titel ‘Mensen maken de Stad, een vakdebat over stedenbouw van onderop in Almere’ discussieerden wij op 11 april 2007, onder leiding van Felix Rottenberg, met zo’n 250 professionals. Het moest anders, maar over het hoe waren de meningen verschillend. Felix sloot de dag dan ook af met de vraag of wij ‘met elkaar getuige waren geweest van ‘een voetnoot dan wel een keerpunt’ in de ontwikkeling van Almere. Uiteindelijk zouden wij, samen met Winy Maas van MVRDV, in de structuurvisie Almere 2.0 de basisprincipes van een organische ontwikkeling voor Oosterwold vastleggen. In een werkmaatschappij werd samen met het Rijksvastgoedbedrijf, de Provincie Flevoland, het Waterschap Flevoland en de gemeente Zeewolde de Ontwikkelstrategie ‘Oosterwold, Land-Goed voor Initiatieven’ opgesteld en vastgesteld. En het plan was inderdaad radicaal. Hier in Oosterwold zou voor het eerst in onze naoorlogse geschiedenis het maken van de stad niet door een planning van bovenaf zijn vorm krijgen.

Hier waren wij voor een deel, vrij van, vaak door speculatie verkregen, grondposities van projectontwikkelaars en woningcorporaties. Oosterwold kon zich gaan onderscheiden door het inmiddels tot Almere Principe verheven ‘mensen maken de stad’.  De mensen met hun ideeën, creativiteit en doorzettingskracht zouden hier worden uitgedaagd om een nieuw stedelijk landschap vorm te geven. Wonen, werken, stadslandbouw, publiek groen, waterbergingen  en infrastructuur zijn hierin de vaste programmatische ingrediënten. Hoe en in welke vorm, zou in vrijheid worden bepaald door de initiatieven van de toekomstige bewoners en ondernemers. Nu, een aantal jaren later, zat de zaal van Kinepolis vol met de spelers van Oosterwold. Velen ervan waren al bewoners van Oosterwold. Anderen zaten volop in de bouw, dan wel stonden te trappelen om aan de slag te gaan. En hoewel de film van Marit Geluk, naast de schoonheid van het landschap en de architectuur, ook liet ook zien dat het zelf bouwen en ontwikkelen in Oosterwold niet altijd gemakkelijk is, was ook duidelijk dat het uiteindelijke resultaat groots is en een uniek woongebied gaat opleveren.

Tjeerd Herrema, Henk Mulder en ikzelf

Ik vond het ook fijn om bij de filmvoorstelling weer een aantal bekenden terug te zien. Zo waren mijn opvolgers Henk Mulder en Tjeerd Herrema er. Wetend welke inspanningen wij met elkaar hebben moeten verrichten om dit bestuurlijk mogelijk te maken, waren wij onverholen trots. De film maakte zo tastbaar dat een gebiedsontwikkeling van onderop succesvol kan zijn. Ik complimenteerde Marit met de film. Zij had met haar voortreffelijke observaties een mooi en realistisch beeld van Oosterwold gegeven. Met een zekere verwondering vroeg ik mij af, waarom de verantwoordelijke wethouder Maaike Veeningen (voorzitter van het Bestuurlijk overleg Oosterwolde) , die wel in de zaal aanwezig was, niet de spelers van Oosterwold welkom heette? Sowieso had ik verwacht meer leden van het college van Almere aanwezig zouden zijn. Het moet toch ook voor hen allen, een mooi en uniek moment zijn in haar wordingsgeschiedenis van Almere. Ik vond het jammer maar stond er verder niet meer bij stil. Het was immers, dankzij de mooie film van Marit Geluk, een hele mooie dag voor alle spelers van Oosterwold.

Nog geen vierentwintig uur later kregen de spelers van Oosterwold, die initiatiefnemer zijn, een koude douche te verwerken. Met een nieuwsbrief werd hen medegedeeld, dat de kavelprijs met onmiddellijke ingang van 42 naar 74,15 euro (beiden bedragen zijn samengesteld uit grondprijs en een bijdrage voor de exploitatie) was verhoogd. Je hoeft geen deskundige te zijn in bestuurlijke procedures om te weten, dat dit besluit al ver voor de première van de film een feit was. Al op 11 december 2018 is er in het Bestuurlijk overleg Oosterwold over gesproken. Met andere woorden het bestuur heeft bewust gewacht met de bekendmaking tot na de première van de film. Ik kan niet zeggen dat ik het erg elegant vond, maar ik begreep ineens wel waarom de verantwoordelijk wethouder ervoor koos om bij de première niet zichtbaar te zijn. Maar nu de nieuwe kavelprijzen toch onderdeel zijn geworden van een publiek discours, wil ik er ook wel wat over zeggen. Want hoe zit het eigenlijk met de grondprijzen van Oosterwold? Kun je bijvoorbeeld grondprijzen van verschillende gebieden, zoals de wethouder op 11 februari jl. deed, in het programma RADAR (Oosterwold 74 euro – Vogelhorst 500 euro) zomaar met elkaar vergelijken? In het geheel niet. Want het gaat over twee wezenlijk verschillende grondexploitaties. Om wat achtergrond over grondbeleid te schetsen grijp ik terug op het gesprek dat ik had met Frank Meijers tijdens mijn bezoek op 29 juni 2016 in Oosterwold. Het gesprek ging over de risico’s die onvermijdelijk verbonden waren met een gebiedsontwikkeling zoals in Oosterwold.  Ik citeer letterlijk de audio-opname:

 AD: “maar dit proces kan niet slagen als je niet open staat voor het ontdekken van dingen.”

FM: “nee precies, maar ik vind het ook prettig dat dat door de gemeente, in dit geval, gewoon erkend is met een lage grondprijs. Want dat is het natuurlijk wel.”

AD: “Nou dat is het principe ook. Het principe is natuurlijk dat als de gemeente een heleboel dingen niet zelf hoeft te doen, en je schuift het naar de mensen toe, dan is het ook logisch dat je een andere grondwaarde krijgt.”

 FM: “Ja, maar dan heb je er ook wat erkenning voor. Je hebt een heleboel ellende, gezeur maar wij hebben er ook niet voor betaald. Ik vind dat eerlijk, het is een faire deal, wij krijgen een korting maar hebben ook alle risico’s.”

 AD: “Maar dat is het principe ook. Waarom zijn gemeentelijke grondprijzen zoals ze zijn? Omdat alle activiteiten al hebben plaatsgevonden. De hele infrastructuur, de planvorming, alles, de basis is gewoon dat de gemeente zo’n heel gebied moet ontwikkelen. Op het moment dat je dat doorschuift naar de mensen, betekent het in feite dat je de kosten doorschuift. Dus is het ook logisch dat je een andere grondprijs hanteert”.

Zo zien wij dat in Vogelhorst of Poort de gemeente alle voorinvesteringen (infrastructuur, zoals wegen riolering, aansluitingen, parken e.a.) zelf ter hand heeft genomen. Dat kan fors in de papieren lopen, ik geef een voorbeeld in Almere Hout Noord waar de gemeente het gebied heeft opgespoten met zand (kosten 120 miljoen, prijspeil 2005).  In Oosterwold zijn er geen vergelijkbare voorinvesteringen gedaan door een overheid. Omdat de grond van het rijk is, is er voor de gemeente zelfs geen sprake van een renteverlies op de grond. Van de initiatiefnemers in Oosterwold wordt gevraagd alles, letterlijk alles zelf te doen. Zij ontginnen het gebied, zij maken de plekken bouwrijp, leggen de wegen en verzorgen, indien nodig, de aansluitingen. Bovendien onderhouden en beheren zij de wegen, het groen, water en het land(bouw). Anders gezegd: in Oosterwold is de rolverdeling volstrekt anders en is het in geen enkel opzicht te vergelijken met welke andere gebiedsontwikkeling ook. Zelfs als je prijzen zou willen vergelijken moet je juist ook de fundamentele verschillen tussen ‘verschillende grondproducten. Dat niet doen is misleidend omdat het een bevoordeling van bewoners en ondernemers in Oosterwold suggereert.

In mijn periode is voor Oosterwold ook nooit gesproken over een ‘marktconforme grondprijs’. Er is namelijk geen markt bij opbod maar een residuele grondprijs. Dat wil zeggen dat eerst gekeken wordt welke investeringen, conform het opgelegde programma van de gemeente, de initiatiefnemers zullen moeten gaan doen. De ruimte die vervolgens overblijft is de grondwaarde. Het gaat dus feitelijk om de restwaarde na aftrek van kosten. Dat kan in een aantal extreme gevallen, bijvoorbeeld bij niet commerciële voorzieningen, zelfs een negatieve grondwaarde opleveren. De nieuwe ‘marktwaarde voor de grond’ is via het Rijksvastgoedbedrijf door een onafhankelijk beëdigd taxateur opgesteld. Het mooie is dat bij een residuele waardebepaling het mogelijk om volstrekt open te zijn over de waardering en hoe men tot die residuele waarde is gekomen. Maar zelfs wanneer alles transparant is, kan er nog een verschil van opvatting zijn. Dan is het gebruikelijk dat er een beroep- en arbitragecommissie wordt ingesteld, bestaande uit door drie partijen aan te wijzen onafhankelijke beëdigde taxateurs, die met elkaar nagaan welke grondwaarde juist in. Het is evident dat in het geval van Oosterwold een contraexpertise wenselijk is. Zo roept de toelichting op de waarderingsmethode al de nodige vraagtekens op.

Kan er in dit geval wel een gemiddelde VON-prijs zijn voor woningen in Oosterwold? En hoe zien de kosten eruit die van de VON-prijs zijn afgetrokken? Klopt dit met de werkelijk te maken kosten? Is de veronderstelling wel juist dat ‘de bouwkosten minder snel zijn gestegen’ in een tijd dat deze explosief gestegen is? En, niet onbelangrijk, als er geen vergelijkbare gebiedsontwikkeling in de regio, is hoe kan deze grondprijsverhoging ‘in euro’s (…) vergelijkbaar zijn met de waardeontwikkeling van grond in de regio’? En, vraag ik mij af of het feit dat er voor Oosterwold geen BTW behoeft te worden afgerekend – een vrijstelling (17.4 status) die geldt voor grond die nog nooit bebouwd is geweest – een rol heeft gespeeld bij het bepalen van het  gronddeel in de kavelprijs. (Kunt u het nog volgen? 🙂

Natuurlijk, ook ik sluit niet uit dat er redenen kunnen zijn voor een objectieve kavelprijs verhoging. Dat zou zeker het geval zijn wanneer de initiatiefnemers van de gemeente verwachten dat deze actiever wordt in het gebied. Bijvoorbeeld wanneer een deel van de wegenaanleg als taak van de initiatiefnemers wordt doorgeschoven naar de gemeente. Maar dat is dan ook waar voor je geld, omdat het feitelijk een verschuiving is van kosten die dan ook niet meer bij de toekomstige bewoners terechtkomen. Maar er zijn zeker ook nog andere aspecten die van invloed zouden kunnen en misschien ook wel moeten zijn op een kavelprijs. Want hoe heeft de taxateur een al dan niet gewenste woningdifferentiatie voor Oosterwold gewaardeerd? Ik mag toch aannemen dat de gemeente Almere erop staat dat er in Oosterwold ook ruimte is en blijft voor initiatiefnemers met een modaal dan wel een laag inkomen? Het zal toch niet zo zijn dat een gebiedsontwikkeling als Oosterwold slechts is voorbehouden aan hogere inkomens? Ik zie al een Haagse tweedeling (zand en het veen) voor mij waarbij de hogere inkomens in Almere zich centreren aan de oostkant van Almere (Overgooi, Vogelhorst en Oosterwold). Hoe het ook zij, er is alle reden om openbaarheid te betrachten bij de uitgangspunten van een waardering van de kavelprijs voor een gebiedsontwikkeling als Oosterwold. Ook zou het volstrekt normaal zijn, wanneer er een beroeps- of arbitragecommissie is waar belanghebbenden naar toe kunnen gaan.

Een volle zaal voor de premiere van de De Spelers van Oosterwold, tja waar is…?

Tot slot zijn er nog twee andere aspecten die de discussie, en dus ook de houding van het bestuur van Almere, kunnen beïnvloeden. Ik weet niet hoezeer deze hebben meegewogen, maar ik weet wel dat ze al langer deel uitmaken van interne discussie. De eerste betreft de concurrentie om de grond. Almere heeft veel bouwgrond in eigendom. Dat kost geld en een te lange leegstand levert zelfs forse renteverliezen op. Het succes van Oosterwold, er staan ca. 1000 (!) kandidaat-initiatiefnemers op de wachtlijst, kan ook de aantrekkingskracht doen afnemen voor gebieden waar hoge grondprijzen worden gecombineerd met strakke stedenbouwkundige regels en verplichtingen met een minimale vrijheid. Zo kan ik mij voorstellen dat ondernemende burgers het geld voor een kavel in Vogelhorst (500 euro) met zelfkracht veel efficiënter kunnen inzetten in een locatie van Oosterwold. Je zou dat zeker ‘marktwerking’ kunnen noemen tussen typen gebiedsontwikkelingen. In ieder geval ziet de afdeling Grondzaken van Almere de klanten liever niet vertrekken naar de rijksgronden van Oosterwold.  Anders gezegd: vanuit haar grondbedrijf heeft Almere een direct belang bij de verhoging van de grondprijzen van Oosterwold. Maar het wordt nog fascinerender. Tussen de Rijksoverheid en Almere, zijn in het kader van de schaalsprong afspraken gemaakt over een extra financiële bijdrage van de rijksoverheid voor de kosten die moeten worden gemaakt. Die bijdrage wordt gestort in het Fonds Verstedelijking Almere. Materieel vult de rijksoverheid het fonds met de grondopbrengsten die zij ontvangt van de eerste 7000 woningen op rijksgrond in Oosterwold. Dat kan aangenaam zijn voor Almere in het geheel maar wanneer er sprake is van een kunstmatige verhoging van het gronddeel in de kavelprijs is is dat wel zuur voor de spelers van Oosterwold. Feitelijk financieren zij dan de wel noodzakelijke verstedelijking van Almere. In ieder geval roept dit vraag op of er op de achtergrond sprake is van een verkapt verdienmodel bij de vaststelling van de kavelprijzen in Oosterwold.

Ik kan zonder verdere informatie niet beoordelen wat bepalend is geweest voor de wel heel forse kavelprijsverhoging in Oosterwold. Wel vind ik het gek, dat wij allen in goed gemoed op een zondagmiddag samenkomen om te gaan kijken naar de première van de film ‘De spelers van Oosterwold’, terwijl een paar spelers, zoals de bestuurlijk verantwoordelijk wethouder, weet dat de dag erop een fors aantal van de aanwezigen, of voor hogere lasten komen te staan en misschien zelfs niet meer kunnen deelnemen. Dit is niet de manier waarop ik,  maar ik neem aan niemand in de zaal, een feestje wil vieren. Het zou dan ook goed zijn wanneer er een volledige transparantie komt hoe de kavelprijs voor Oosterwold is opgebouwd en gewaardeerd. Welke parameters worden gehanteerd, welke opslagen zijn er en waarom? Ook moet je er toch niet aan denken dat door zo’n plotselinge en rigoreuze verhoging de toegang tot Oosterwold, voor modale en lagere inkomens ineens geblokkeerd gaat worden.

Laat in ieder geval duidelijk zijn dat de essentie van een gebiedsontwikkeling als in Oosterwold juist niet is voorbehouden aan wat ‘de gek ervoor kan geven’. In Oosterwold is nooit de winstmaximalisatie het uitgangspunt geweest, maar de maximalisatie van het wonen, de publieke ruimte en de stadslandbouw. Voor Almere zit de echte winst in een gedifferentieerd en kleurrijk gebied, dat aan de gehele stad een extra aantrekkingskracht geeft. Ben benieuwd wat hierover de opvattingen zijn van de gemeenteraad. Misschien is het een idee alvorens de Raad hierover met het College in debat gaat om even tijd te nemen om de film ‘De Spelers van Oosterwold’ in de raadzaal te vertonen. ik kan u verzekeren dat u net zo trots zult zijn als Henk Mulder, Tjeerd Herrema en ondergetekende. Het was dan ook echt de moeite waard om wethouder te mogen zijn in Almere, de plek waar de mensen Oosterwold maken!

Adri Duivesteijn, Wethouder van Almere van 2006-2013

Share and Enjoy !

Shares

Algemene Rekenkamer: Conferentie Toekomst Publiek Vastgoed – Keynote speech Adri Duivesteijn

foto: Algemene Rekenkamer

Op 16 november 2017 werd op initiatief van de Algemene Rekenkamer een conferentie gehouden over de toekomst publiek vastgoed. Met de verkoop van het voormalige ministerie van Sociale Zaken van de architect Herman Hertzberger en het ‘anonimiseren’ van wat eens het trotse departement van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening van de architect Jan Hoogstad was en dat nu, geheel in de vroegere Oost-Europese traditie waarin gebouwen vaak gereduceerd werden tot een nummer, nog slechts de naam Rijnstraat 8 draagt.  Met beide departementen, miljoenen investeringen overigens, lijkt het Rijksvastgoedbedrijf een weg te zijn ingeslagen die het publiek vastgoed loskoppelt van haar specifieke functie en betekenis. Rijksgebouwen lijken geen identiteit meer te mogen uitdragen. Het past in een (neo-liberale?) visie waarin de overheid zo klein mogelijk moet zijn en ook zo min mogelijk nog een eigen rol, op het terrein van toezicht en veiligheid na, mag spelen. Dat terwijl juist de overheid in heel veel opzichten een positieve en bindende actor zou kunnen zijn binnen de samenleving. Juist waar in de westerse samenleving de zuilen, lees: identiteiten, steeds verder marginaliseren zou een overheid in haar enorme verscheidenheid juist meer eigen identiteit mogen hebben. Publiek vastgoed is een uitdrukking van deze indentiteit, of sterker gesteld van de verscheidenheid aan identiteiten die een overheid heeft. Ook als zij, zoals de Rijnstraat 8, anonimiteit uitstraalt. Op dat moment is de overheid vooral de uitdrukking van een fabriek waar ‘dienstverlening’ wordt geproduceerd door mensen die inwisselbaar zijn in een fysieke ruimte die zijn bestaan vooral ontleent door er zelf niet te zijn.

Maar het is niet alleen de overheid die medebepalend is voor de indentiteit van onze gebouwde omgeving. Ook publieke instellingen zijn daarin, misschien nog wel belangrijker. De ziekenhuizen, de universiteiten en Hogescholen zijn de meest zichtbare instituten die zich via gebouwen en publiek ruimten aan ons presteren. Een ieder die wel eens een ziekenhuis bezoekt zal al snel het verschil ontdekken tussen de steeds groter wordende en de wat kleinere ziekenhuizen. Een vergelijkbaar proces zien wij in het onderwijs waar schaalvergroting vaak ook gepaard gaat met het gevoel van verloren zijn. De kunst, in beide voorbeelden, is om wel te moderniseren maar gelijktijdig de menselijke schaal vast te houden. Mensen zijn geen nummers of aantallen. De mens is uniek in zijn individualiteit. Dat betekenis geven in hoe vastgoed zich laat gebruiken maakt dat het een toegevoegde waarde kan geven aan het functioneren van een gezonde samenleving.

Kortom een hele uitdaging en terecht dat de Algemene Rekenkamer, onder leiding van haar president Arno Visser, aandacht vraagt voor de wijze waarom de overheid en de publiek instelingen inhoud geven aan haar vastgoed. Dat de zoektocht van de Algemene Rekenkamer daarbij verder reikt dan cijfers, rekenen en doelmatigheid, kan alleen gewaardeerd worden. Deze benadering is, juist in een tijd waar de korte baan redeneringen vaak meer aandacht krijgen dan de complexiteit van de hedendaagse werkelijkheid, verfrissend. Zelf mocht in de conferentie openen met een keynote speech. Het was voor mij ook een goede gelegenheid om een paar momenten in mijn ‘vastgoedcarrière’  terug te laten komen en met elkaar in verband te brengen. De moraal van mijn verhaal is duidelijk. Een overheid kan, naast een financieel verantwoord vastgoedbeleid, juist ook het maatschappelijk rendement verhogen. Maar dat is alleen dan succesvol wanneer men bereid is de overheid juist ook te zien als een actieve partner in de wereld van het maken van onze publieke ruimte, en in mijn geval, in het maken van de stad. Voor een ieder die nog eens wil teruglezen wat mijn bijdrage was hierbij een PFD van mijn presentatie en mijn uitgeschreven tekst.

Tekst bijdrage AD – Conferentie Toekomst Publiek Vastgoed -publicatietekst en foto’s

Dia Presentatie Keynote speech AD – Conferentie Algemene Rekenkamer Toekomst Publiek Vastgoed

Share and Enjoy !

Shares

De doorstart van de Wooncoöperatie is begonnen

Vaak heeft een gedachte tijd nodig om te beklijven. Dat is zeker het geval met de wooncoöperatie. Ons land kent al sinds 1901 in de Woningwet het fenomeen ’toegelaten instellingen’. Dit zijn instellingen waar de uitvoering van de publieke zorg voor het wonen is neergelegd. Dit is inmiddels uitgegroeid tot wat nu heet de sociale huursector welke het bezit en beheer heeft over zo’n 2.4 miljoen huurwoningen. Anders dan in de omringende landen heeft Nederland geen sociaal woonstelsel waarin ook bewoners met een lager inkomen zelf inhoud kunnen geven aan hun wonen. In Nederland is de burger aanvankelijk ‘verzorgt’ en tegenwoordig zien wij deze  vooral als een woonconsument, of zoals de meeste woningcorporaties deze tegenwoordig noemen: klanten.

Woonproducent zijn, dat wil zeggen dat je zelf inhoud geeft aan het eigen wonen  is niet weggelegd voor al die huishoudens die zijn aangewezen op een sociale huurwoning. Zij moeten zich voegen in dat wat hen wordt aangeboden en dat zijn feitelijk alleen maar huurwoningen. In ons land zijn deze van een  redelijke tot goede kwaliteit. Dat is ook niet het vraagtuk. Wel staat, door het huurbeleid, de betaalbaarheid onder druk. Voor de meeste woningen zijn de huishoudens met een laag inkomen dan ook afhankelijk van een huurtoeslag van de rijksoverheid. Kortom voor deze groep is er altijd een afhankelijkheidsrelatie. Deze afhankelijkheid is eigenlijk niet meer van deze tijd. Burgers zijn in vergelijking  met vroeger vele malen zelfstandiger geworden. Dat geldt ook voor veel huishoudens die statistisch behoren tot de lagere inkomensgroepen. Je mag dit ook gerust zien als een emancipatie die burgers in de afgelopen veertig jaar hebben doorgemaakt. Daarom is het ook niet meer dan wenselijk dat nu ook ons woonstelsel zich gaat moderniseren. Dat kan door het sociale woonstelsel te verbreden met het recht op zelforganisatie en zelfbeschikking. Die burgers (huurders) die dat willen kunnen dan, op een verantwoorde wijze, ook zelf inhoud geven aan hun wonen.

Al jaren pleit ik daarom voor het creëren van een beschermde vorm van zelforganisatie binnen ons woonstelsel. De coöperatieve gedachte is daarvoor de meest geschikte vorm. Hoewel ik al vanaf 1996 initiatieven onderneem, onder andere met de nota ‘De Koopwoning Bereikbaar”, om deze vorm van burgerinitiatief structureel mogelijk te maken, is het pas gelukt tijdens het december-debat in 2013 toen de Eerste Kamer het Woonakkoord behandelde.  Na een heftige week werd beklonken dat de Wooncoöperatie zou worden opgenomen in de Woningwet en een volwaardige plaats zo krijgen naast de vertrouwde ’toegelaten instellingen’. En, het mag gezegd, minister Stef Blok heeft zijn toezeggingen waargemaakt en sinds 2015 maakt de wooncoöperatie  deel uit van de Woningwet. Direct daarop volgend is er een aanzienlijk stimuleringsprogramma opgezet door het Platform 31 dat nog steeds loopt. Inmiddels wordt steeds duidelijker dat veel huurders open staan voor deze vorm van zelfbeheer in het wonen. De ervaringen uit het stimuleringsprogramma maken echter ook duidelijk dat er nog heel wat hindernissen moeten worden genomen. Niet in de laatste plaats de bijna fysieke weerzin van veel professionals bij woningcorporaties om iets van hun verkregen ‘macht’ te delen met de leden uit hun doelgroep. Liever ‘verzorgen’ zij zelf deze burgers. Gelukkig zijn er ook binnen de sociale huursector witte raven die juist vanuit het traditionele idealisme en emancipatie doelstelling van onze volkshuisvesting inhoud willen geven aan de de wooncoöperatie. Zij zijn bondgenoten en kunnen hun collega’s de voorbeelden aanreiken die laten zien dat de wens op zelfbeheer en zelfbeschikking een heel normaal menselijk trekje is.

Voor de komende jaren is een echte goede structurele inbedding noodzakelijk binnen ons woonstelsel voor de wooncoöperatie. De vraag is natuurlijk hoe dat kan worden vormgegeven en welke politieke steun er is om de Wooncoöperatie verder in ons sociale woonstelsel te verankeren? Deze steun lijkt steeds groter te worden. Want de partijen die deze nieuwe regering steunen willen de positie van de Wooncoöperatie verstevigen en hebben dat in het Regeerakkoord vastgelegd:

“een wooncoöperatie is een organisatievorm waarbij huurders gezamenlijk eigenaar zijn van de woningen. De wooncoöperatie vormt een alternatief voor twee ‘traditionele’ oplossingen die we in Nederland kennen: het op individuele basis huren van een woning van een externe partij en het individuele eigendom van een woning. In wooncoöperaties zijn mensen directer betrokken bij het beheer van hun woningen en de leefomgeving. Onderzocht zal worden hoe de mogelijkheden voor het beheer van hun woning en leefomgeving voor de leden van de wooncoöperaties om de huurwoningen over te nemen kunnen worden vergroot”

Ik zou zeggen de doorstart van de Wooncoöperatie is begonnen. Het Regeerakkoord is, naar mijn mening, de ultieme erkenning dat het woonstelsel zich zal gaan verbreden naar een recht van huurders op deze vorm van zelforganisatie. De weg er naar toe zal zeker nog heel wat hobbels kennen maar er is nu een heel goede doorstart mogelijk. Ik kijk dan verwachtingsvol uit naar de initiatieven van de voormalige oud-wethouder van Amsterdam en de huidige minister van Wonen Kajsa Ollongren (D66) . Zij kent de problematiek van de stad en vooral ook de noodzaak om meer sociale verbanden in wijken te stimuleren. En, wat nu ook kan helpen is dat zij een Scandinavische achtergrond heeft. Voor mij zijn deze landen altijd het voorbeeld geweest van het ideale woonstelsel waarin de wooncoöperatie een volstrekt normaal gegeven is. Wanner zij haar volle steun geeft aan de basisgedachte van coöperatief wonen kan zij met betrekkelijk eenvoudige maatregelen de weg effenen voor een verder uitbouw van de Wooncoöperatie. Een mogelijk voorstel zou kunnen zijn dat het huidige uitponden van sociale huurwoningen aan commerciële partijen wordt vervangen door een voorkeurrecht voor huurders die met elkaar een Wooncoöperatie willen vormen. Het definitief maken van de kortingsregeling is een volgende. En een risicofonds, bijvoorbeeld in samenwerking met de NHG, kan de financiering van de wooncoöperatie vergemakkelijken.

Hoezeer bewoners uitkijken naar deze vorm van ‘verzelfstandiging’ komt ook weer eens aan de orde in een mooi artikel van De Groene Amsterdammer, Ons Dorp, begin je eigen wooncoöperatie . Zelf heb ik deze week in het CorporatieGids magazine nog eens uiteengezet waarom ik zo hecht aan de uitbouw van de Wooncoöperatie. Ik verwijs daarvoor graag naar deze link: 2017-10 – CorporatieGids Magazine – Adri Duivesteijn over de Wooncoöperatie

Ik zou zeggen tegen de al die huurders die woonachtig zijn in de sociale huursector en die graag zelf inhoud willen geven aan hun zelfbeschikkingsrecht en dat via zelforganisatie en vormen van zelfbeheer  willen doen, oriënteer je bij het Platform 31, dan wel CoopLink. Er liggen nu kansen die het de moeite waard maken om met elkaar inhoud te geven aan een beweging van onderop die het wonen dichter bij de mensen zelf zal gaan brengen.

 

 

 

Share and Enjoy !

Shares

PvdA, 2002-2017: ‘Voorwaarts’, maar toch niet opnieuw met de kop in het zand?

Voor het schrijven van mijn ‘terugblik’ op de laatste Tweede Kamerverkiezingen en in het bijzonder de desastreuse uitslag voor de PvdA, ben ik teruggegaan naar een aantal artikelen die ik schreef over de positie van de PvdA. Deze artikelen zijn eigenlijk momentopnamen waarop ik probeer een balans op te maken van het tijdperk waarin wij politici en bestuurders dagelijks acteren. Uiteraard gaat het verder dan een analyse en stel ik mij de vraag: hoe als politicus, bestuurder en als politieke organisatie verder te gaan. Het is mijn ervaring dat binnen de PvdA, en vooral binnen de voorhoede van de partij in ons parlement, de behoefte aan reflectie niet altijd even groot is. In een continue-bedrijf, dat de politiek op Het Binnenhof nu eenmaal is, is evalueren een storende onderbreking van alle belangrijke zaken die nu eenmaal aan de orde zijn. Het land moet immers bestuurd worden. En desastreuse nederlagen zijn toch vooral een incidentele misstap van de kiezer (ja, ook die van de eigen kiezer!). Een misstap, die op zijn best nog wordt toegeschreven aan de leider (Melkert) dan wel de wijze waarop de campagne werd gevoerd. Het is maar al te vaak ‘Voorwaarts en vooral vergeten’. De verlokking van een nieuw leiderschap en een goede campagne zal alles wel weer ten goede doen keren. Niets blijkt minder waar te zijn. De vraagstukken blijken structureler, zoals ook de negatie ervan wanneer ze worden opgeschreven.

Dat overkwam ook het door mij geschreven artikel in S&D – 2002-5-6 Adri Duivesteiin – De revolutie der buitengeslotenen. Dat artikel gaat in op het waarom van de desastreuze verkiezingsuitslag in 2002. Bij herlezing blijkt de analyse nog akelig actueel te zijn. In ieder geval is het voor mij voldoende reden voor een hernieuwde publicatie op deze website. Niet om mijn gelijk te halen. Maar wel om, zij die geïnteresseerd zijn in de toekomst van de PvdA, nog eens te doordringen van het structurele karakter van de crisis waarin de politiek, maar vooral de PvdA, zit. Deze tijd vraagt om een andere PvdA en deze komt niet vanzelf. De geschiedenis van de sociaal democratie is rijk, maar het boek van de PvdA kan worden gesloten, wanneer wij opnieuw onze ogen voor de echte oorzaken sluiten.

In de komende tijd zal ik mijn geactualiseerde analyse publiceren. Maar voor nu is het terugkijken naar ‘De Dreun van 2002’ ook van betekenis voor de weging van de laatste – nog vernietigender – verkiezingsnederlaag die de PvdA heeft terugbracht tot een marginale fractie in de vertegenwoordigende lichamen van onze democratie.

Publicatie Socialisme en Democratie – 2002

Na de dreun

DE REVOLUTIE DER BUITENGESLOTENEN

Adri Duivesteijn

De afgelopen zes maanden leefden wij in het tijdperk van Pim Fortuyn. We werden aan de grond genageld, eerst door zijn komeetachtige opkomst, daarna door zijn gewelddadige dood. Bij de verkiezingen heeft de staart van de komeet in het politieke landschap huisgehouden; er zijn verschrikkelijke klappen toegebracht aan de PvdA en de VVD.

Bij het duiden van dit vreemde en ontregelde tijdsgewricht gaat, begrijpelijkerwijs, veel aandacht uit naar Fortuyn. Naar zijn politieke thema’s, zijn stijl, en de intensiteit waarmee hij in het leven van een volk wist door te dringen. ‘Fortuyn was altijd om je heen’, merkte Stephan Sanders op in De Balie, aan de vooravond van de verkiezingsdag. Anderen legden een verband met de reality-tv van Big Brother.

Toch is het grote raadsel niet Fortuyn zelf, maar zijn plotselinge alomtegenwoordigheid, na een jarenlang verblijf in de commerciële en opiniërende rafelrand van de maatschappij ‘Ik kom niet uit het niets’, zei hij tijdens het lijsttrekkersdebat op 6 maart. Inderdaad, de Fortuyn die we onlangs hebben leren kennen, met de zelf geschapen ambitie van minister-president op zoek naar ‘zijn’ land, bestond in een andere gedaante al vijf à tien jaar. Nieuw en verbijsterend was niet Fortuyn, maar die plotselinge, enorme sprong van de rafelrand naar het centrum van macht, de wereld van glamour en aanbidding.

De Paarse leegte

We moeten dus niet in de eerste plaats Fortuyn analyseren, maar de aard van de dijkdoorbraak die hij forceerde en de omstandigheden waaronder deze mogelijk was. Dat de doorbraak juist nu is gelukt, moet worden verklaard uit een combinatie van factoren die bij elkaar het gevestigde politieke stelsel op zijn zwakheden hebben gewezen. Voor een deel bestonden deze al vele jaren, zoals de afnemende maatschappelijke betekenis van politieke partijen en ‘het einde van de ideologie’ na de val van de Muur. De komst van Paars werd er door mogelijk gemaakt, maar daarmee is, zoals ik het eerder heb omschreven, tegelijkertijd een zekere ideologische leegte, een gebrek aan richting en zingeving in de politiek geslopen.1

Paars kon goed zaken doen over sociaal-economische en financiële kwesties; over immateriële zaken (CDA-taboes) zoals euthanasie, het homohuwelijk en de winkeltijden werd ruimhartig de individuele keuzevrijheid gehonoreerd. Veel fletser was de opstelling tegenover vraagstukken die het samenleven als zodanig raken: de mate van sociale cohesie, sociale stabiliteit en sociale identificatie. Bij uitstek terreinen waar de PvdA en VVD nog altijd sterk ideologisch getinte en onderscheiden visies hebben. Het veronachtzamen van die onderwerpen heeft de herkenbaarheid van politieke partijen bij hun achterban dan ook verder verminderd. Tekenend is dat de onder Lubbers/Kok (1989-1994) gestarte sociale vernieuwing bij de start van Paars I werd ‘afgeschaft’. Naarmate het aanvankelijk aanstekelijke pragmatisch elan (werk, werk en nog eens werk) van Paars verflauwde, werden de leegte en de vervreemding voelbaarder.

Ook al was er jarenlang geen werkelijke aanleiding om Paars vaarwel te zeggen, duurzame voortzetting was ook niet vanzelfsprekend voor wie verder keek dan de dingen van de dag. Zelf startte ik daarom in 2000 in S&D een discussie over de vraag welke nieuwe coalitie beter zou kunnen aanvoelen en inspelen op wat er in de samenleving gaande is. Ik zag inhoudelijke aanknopingspunten voor samenwerking tussen PvdA, CDA, GroenLinks en de ChristenUnie.2

Dat zowel de PvdA als de VVD  behoefte kregen aan ideologische herpositionering, kwam het scherpst tot uitdrukking bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2001. Rond de kernvraag – wel of niet investeren in de publieke sector – liepen de gemoederen hoog op. Nog een laatste maal – zo zou later blijken – werd het conflict op Paarse wijze afgehandeld, c.q. afgekocht. Zo ontstond het perspectief op een open, post-paarse toekomst, met nieuwe kansen maar ook met nieuwe onzekerheden. De samenloop met het naderende afscheid van Wim Kok als markant en vertrouwd leider, kan niet toevallig geweest zijn

In zo’n kwetsbare overgangsperiode toont het politieke bestel zich niet op z’n krachtigst. Lange tijd dachten wij dat het politieke bestel die overgang wel kon dragen, blind voor de kwetsbaarheden die er al langer waren. Maar het ging toch zo goed met Nederland. De berichten uit de samenleving werden ‘verduisterd’ door de peilingen. PvdA en VVD stonden allebei hoog in de peilingen, die ook onveranderlijk een grote waardering voor de Paarse coalitie vastlegden. Zelfs het spectaculair inzakken van de ‘nieuwe economie’ deed daaraan niets af. Nog op 6 september 2001 kon het Sociaal en Cultureel Planbureau melden dat Nederland een tevreden land was.

De mokerslag die alles veranderde kwam vijf dagen later, op 11 september. De schok is tot de dag van vandaag voelbaar, direct en indirect, ook in ieders dagelijkse leven. Allerlei zekerheden zijn gaan wankelen. Veel mensen kregen behoefte aan een sterke, beschermende arm om zich heen. Die kon alleen worden gevonden bij de overheid, ook al was dezelfde overheid al jarenlang op veel terreinen aan het terugtreden.

‘De kwaliteit van ons bestaan – ook individueel – hangt in hoge mate af van collectieve arrangementen. Dat vergeten we weleens in tijden van voorspoed. Maar die notie is direct weer, indringend, terug zodra de basis van dat bestaan wordt geschokt. (…) Deze herwaardering van de overheid stelt hoge eisen en de PvdA moet zich dit in het bijzonder aantrekken. Het vertrouwen van de bevolking in de overheid, en in de politiek, staat op het spel’, schreven Bram Peper en ik hierover.3

Paars zakte voor het examen, dat verkiezingen heet. De zwakte van de coalitie, die bij moeilijkheden haar kracht vond in de uitruil van belangen, werd door de 11 september-crisis pijnlijk blootgelegd. Die crisis betrof het samenleven, de samenleving als zodanig. Het kabinet had geen vertrouwenwekkend antwoord, en droeg ook niet het elan en de innerlijke overtuiging uit om samen met de bevolking naar antwoorden op zoek te gaan. Er werd weliswaar een speciale ministeriële commissie – onder leiding van de Minister-President – ingesteld die de gevaren van terrorisme zou bestrijden, maar van een plan van actie naar de samenleving toe is het nooit gekomen. De partijen probeerden weer snel over te gaan tot de orde van de dag, dus tot vertrouwde verkiezingsthema’s zoals de WAO en de inkomenspolitieke aspecten van de gezondheidszorg. Ook de PvdA onderkende daarmee te weinig de heftige dynamiek die onderhuids de samenleving had aangevreten.

Het belangrijkste ‘antwoord’ op de septembercrisis lijkt tot dusver een verharding in de sociale verhoudingen geweest, internationaal maar ook in het binnenland. De haviken hebben het tij mee ten koste van de dialoog, de gematigdheid en de tolerantie. De afschuw van fundamentalistische terreur vloeit te vaak over in even fundamentalistische agressie tegen ‘de ander’, en vooral tegen de islam. Als symbool van het algemeen belang wordt ‘de overheid’ tot zondebok gemaakt. Angst en onzekerheid worden op de overheid afgewenteld, haar fouten worden breed uitgemeten. In het, zoals gezegd, verzwakte politieke bestel kwamen deze verwijten extra hard aan. Tegenover fanatieke standpunten en de groeiende angst stond Paars beleidsmatig en collectief-emotioneel met lege handen.

Het politieke klimaat na 11 september vormde een uitstekende voedingsbodem voor wat ik zou willen duiden als de revolutie van de buitengeslotenen. Burgers die vervreemd waren (geraakt) van de bestaande politieke zeden, begonnen hun hoop in handen te leggen van een nieuwe politieke beweging die een stem probeerde te geven aan gevoelens van uitsluiting, onbehagen en angst. Deze ‘zwijgende’ burgers hoefden alleen nog maar te worden gemobiliseerd. Het verlies aan het vanzelfsprekende gezag van politici werd zichtbaar en zichtbaar aangewakkerd. Wat zich op lokaal niveau al veel eerder in Leefbaarheidspartijen had geuit (met name ook grootstedelijk: Hilversum, Utrecht), kreeg landelijk al snel een dynamiek: organisatietalent en charisma (Westbroek, Van Kooten, Nagel, Fortuyn) vormden de energieke combinatie die uiteindelijk Fortuyn vleugels gaf.

De eerdere ‘inbraak’ van de commerciële omroepen

De doorbraak van Leefbaar Nederland en Fortuyn is weliswaar zonder politiek precedent, maar er zijn mijns inziens duidelijke overeenkomsten met de inbraak van de commerciële omroep in het omroepbestel vanaf de jaren zestig. De hoofdrolspelers droegen de nog altijd bekende namen TROS, Veronica (‘Radio 192’) en Radio Noordzee. De overeenkomst is des te indringender door de verwevenheid van media en politiek. Het gaat dan niet alleen om de macht van het beeld in de televisiedemocratie, maar vooral ook om de machten áchter de media. Denk aan Berlusconi, een van de voorbeelden van Fortuyn. Denk aan Willem van Kooten, Jan Nagel en Henk Westbroek, medeoprichters van Leefbaar Nederland. En denk ook aan de voorgestelde veiling van radiofrequenties in het afgelopen jaar, en de dreiging van een massale mediacampagne onder aanvoering van Erik de Zwart van Radio 538.

De basis van het publieke omroepbestel werd in de jaren zestig steeds meer aangetast, onder meer door de ontzuiling, de toegenomen welvaart en de invloed van buitenlandse massaculturele voorbeelden. Een steeds grotere groep kijkers en luisteraars voelde zich niet meer thuis bij de bestaande omroepen; ze stonden buiten de gevestigde culturele of levensbeschouwelijke oriëntaties en waren ook niet of nauwelijks geïnteresseerd in de pogingen van de zuilen om hen alsnog te binden, zoals de popzender Hilversum 3 die de strijd met de zeezenders moest aangaan.

Deze massaculturele aardverschuiving bood destijds gelegenheid aan zenders die zich niet richtten op levensbeschouwing of culturele ontplooiing en verheffing, maar op ondogmatische identificatie, luchtig vermaak en commercieel gewin. Zij waren de spreekbuis van de ‘buitengeslotenen’ van het publieke bestel, en boden hen een nieuw, pragmatisch onderdak. De VARA kreeg in die tijd overigens al regelmatig het verwijt dat de TROS de échte arbeidersomroep was geworden: want arbeiders hebben geen behoefte meer aan de Matinee op de Vrije Zaterdag, ze zijn tevreden met Mister Ed, het sprekende paard.

De nieuwkomers bleken in staat om ongehoorde emotie en adhesie los te maken. Een hoogtepunt was de massale demonstratie in Den Haag op 18 april 1973, niet voor hogere lonen, niet tegen een dictatuur in Latijns-Amerika, maar voor legalisering van de piratenzender Veronica.

Het was een nieuw verschijnsel: een massa die zich met graagte liet mobiliseren, niet voor belangenstrijd of ideologie maar voor een zakelijk geëxploiteerde lifestyle.

Inmiddels kijkt niemand er nog van op dat commerciële zenders de publieke omroep overklassen in aantal, zendtijd, kijkcijfers en geld. De concurrentie om prestige is nog in alle hevigheid aan de gang. De publieke omroep heeft nog steeds een redelijk prestige. Nog altijd is er bij de ‘publieken’ enig dédain te bespeuren voor de vrije jongens van de commerciëlen, die op hun beurt nog altijd met een zekere verongelijktheid reageren. Ook al zijn de scherpe kanten er inmiddels af door de vele onderlinge uitwisselingen en overlappingen, het publieke en het commerciële bestel blijven elk een eigen sfeer behouden, aan weerszijden van een voelbare culturele scheidslijn.

Zonder vaste woon- of verblijfplaats

Het parlement is in zekere zin het publieke bestel van de macht, de machtsuitoefening in het publieke domein. We gaan er in een democratie van uit dat het parlement het laatste woord heeft, het zogenaamde primaat van de politiek. In werkelijkheid is de macht in de maatschappij – ook kenmerkend voor een (sociale) democratie – veel fragmentarischer, veel diffuser verdeeld. Het parlement is slechts één van de machtsvormende en beslissende instanties, naast bijvoorbeeld de machten in en van het bedrijfsleven en het maatschappelijke middenveld. Sommigen uit die kringen: de Langendams, Van Nieuwenhuizens en Spongen van deze wereld, voelen zich, bij al hun succes, buitengesloten van het gevestigde politieke bedrijf. En dat wringt. De status van de politiek lonkt, waarbij deze elite van de buitengeslotenen niet denkt aan de nederige status van kamerlid maar meteen aan de status van politieke bovenbaas, i.c. het ministerschap. Fortuyn mikte in zijn presidentiële campagne uiteraard op het Catshuis.

Tot dusver was de politiek, anders dan de omroep, nog enigszins ontkomen aan een grootschalige ‘inbraak’, al zijn – sinds 1994 – de verschuivingen tussen de bestaande politieke partijen wel indrukwekkend.  De politieke partijen werkten – hoewel dus steeds minder – nog steeds als filter. Iedereen is welkom, maar zelfs de succesvolste zakenman of de meest geleerde professor moet zich gewoon aanmelden als lid om zich vervolgens geduldig een positie te verwerven. Wie zich niet aan de regels van de interne partijdemocratie wil conformeren, zal moeilijk een plaats in de politieke arena vinden. De partijen werken dus, per definitie, óók als een mechanisme van uitsluiting. Deze normale gang van zaken wordt een probleem als het aantal buitengeslotenen heel groot wordt. En dat is steeds meer het geval.

Het politieke bestel is namelijk heel gemakkelijk toegankelijk geworden door het maken van politieke hypes. Buiten de bestaande partijen om de politieke markt betreden, wordt steeds eenvoudiger. Wie – via de grote hoeveelheid aan communicatiemiddelen – snel de massa weet te raken, kan deze massa ook snel mobiliseren voor een idee, een persoon, een levensstijl. Vergelijkbaar met het omroepbestel 35 jaar geleden. De ontzuiling is bijna compleet. De vanzelfsprekende sociale verbanden zijn weggevallen, de politieke partijen kwamen er los van te staan. Maar ook de politieke partijen zelf erodeerden als (levendige) sociale structuur en als een vorm waarin burgers en bestuurders elkaar vinden in een belang of ideaal. Dat proces vond – nog het minst bij het CDA – plaats in de periode 1970-1990.

Steeds minder mensen vonden een vertrouwde thuisbasis in één van de politieke partijen. Steeds meer mensen trekken rond zonder vaste politieke woon- of verblijfplaats. Er zijn steeds meer politiek buitengeslotenen. Zij kiezen steeds weer opnieuw welk politiek aanbod zij aanvaardbaar vinden. Zeker in onzekere tijden.

Het gaat mij bij het verschijnsel van massale buitensluiting uiteraard niet om een duiding in termen van schuld. Het gaat ‘slechts’ om de constatering van een indringende culturele en maatschappelijke trend. Politieke partijen zijn van hun ankers los(geraakt), en hebben derhalve te maken met een wisselende schare aan – bijna altijd – tijdelijke aanhangers.

Het logo fortuyn

De politieke loopbaan van Fortuyn illustreert de mechanismen van politieke insluiting en buitensluiting. Als Pim Fortuyn probeerde hij jarenlang binnen te komen bij de grote partijen. Overal zag hij zijn ambities doodlopen op de codes van die partijen, dan wel zaten zijn eigen ego en ongeduld hem in de weg. Zolang het een eenmansactie was, beperkte zijn bekendheid zich tot een kleine kring. In het laatste jaar, nadat hij door de mensen achter Leefbaar Nederland als logo was ontdekt, bleef hij niet langer onopgemerkt. Een massa aan onderhuidse, individuele gevoelens van buitengeslotenheid bracht hij aan de oppervlakte. Fortuyn gaf de buitengeslotenen weer een herkenningspunt, en ook weer hoop. Via hem voltrok zich hun hernieuwd geloof dat de politiek er iets toe zou kunnen doen.

Ik hou het er voorlopig op dat deze doorbraak structureel zal zijn. Natuurlijk, de LPF is intern onevenwichtig, en we moeten niet raar opkijken als er ruzies, splitsingen en grote schommelingen in populariteit ontstaan. Maar dat is niet de hoofdzaak. Ook Veronica is weggeweest, teruggekomen, weer verdwenen, van naam veranderd, als merk naar de marge verhuisd maar binnenkort weer terug. Het voortbestaan van de commerciële omroep als zodanig is niet meer in het geding. We moeten er rekening mee houden dat ook de politieke ‘vrije jongens’ blijvend zullen zijn, al kan de precieze vorm nog sterk wisselen. Het zou een fundamentele vergissing zijn om niet van de (potentiële) duurzaamheid van het type politieke bewegingen als de LPF uit te gaan.

De elite van de buitengeslotenen die onder het bijzondere beschermheerschap van Fortuyn een shovel in de deur van het politieke bestel heeft geduwd, zal blijven. Zij zullen in de komende jaren deze partijorganisatie professionaliseren. De marketing zal lijken op die van de commerciële omroepen. Het merk Fortuyn wordt in de markt gezet. Een eigen blad, een eigen politieke variant op Club Veronica, een eigen bedevaartsoord, een eigen feel good-gevoel, en natuurlijk een eigen icoon, een logo, met onovertroffen naamsbekendheid, die dan ook voor allerhande gebruik is gedeponeerd. Fortuyns gedachtegoed, vele boeken bij elkaar, is intussen grillig genoeg om telkens opnieuw creatief ‘in de geest van’ Pim te kunnen worden geïnterpreteerd, bijvoorbeeld door een denktank naar conservatieve Amerikaanse snit. De mens Fortuyn is er zelf niet meer bij om van mening te veranderen, of om de exploitatie van het merk Fortuyn in de weg te zitten.

Geen woestijn, maar weldadige tuinen

Wat moet de Partij van de Arbeid in de komende tijd doen? We kunnen niet gewoon weer partijtje gaan spelen alsof er niets wezenlijks is veranderd. Het politieke bestel als zodanig is aan een grondige herziening toe. Intussen zal de PvdA zichzelf moeten hervormen om weer een vooraanstaande partij te kunnen zijn. Het verlossende antwoord is er niet in een paar maanden, maar hoeft ook weer niet jaren te duren We moeten ons wel de tijd gunnen voor een ingrijpend herstelprogramma.

Er is, ook uit de afgelopen jaren, materiaal genoeg om de discussie en het herstelprogramma mee te beginnen. We kunnen bijvoorbeeld vrijwel alle vragen die we nu moeten en willen stellen, in drie delen uiteen leggen. Ik denk dan aan de drie oriëntaties die werden onderscheiden in de interne PvdA-notitie Ruimte voor mensen, ruimte voor solidariteit (2001).4

De PvdA moet zich: a) voortdurend oriënteren op de samenleving; b) op het sociaal-democratische gedachtegoed en c) op de bestuurlijke verantwoordelijkheid.

Het zijn wezenlijk verschillende oriëntaties, die echter alle drie onmisbaar zijn; zij moeten niet alleen, maar kunnen ook samengaan. Deze oriëntaties vallen niet vanzelfsprekend samen; zij moeten worden gezocht, en met elkaar in verband worden gebracht, zowel in de ’theorie’ als in de praktijk voor de sociaal-democratie van-alle-dag. Nu we wel gedwongen zijn ons indringend te heroriënteren, zullen we dat ook langs elk van deze drie lijnen moeten doen.

We moeten, in de eerste plaats, opnieuw contacten leggen met de samenleving. We moeten het onszelf kwalijk nemen dat we grote groepen en hun problemen hebben genegeerd, hebben buitengesloten van onze actieve interesse. We verkeerden in de zelf geschapen illusie (arrogantie?) dat wij wel wisten wat er aan de hand was. We hebben als bestuur- en bestuurderspartij te weinig contact onderhouden met onze achterban (leden, sympathiserende kiezers, de groepen voor wie sociaal-democraten een bijzonder oog dienen te hebben). Te lang zijn we ervan uitgegaan dat iedereen die – naar onze eigen definitie bij ons ‘thuishoort’, eens per vier jaar toch wel weer langs zou komen om op de PvdA te stemmen, al waren ze in de tussenliggende jaren zwervende geraakt. Nu blijkt dat van de bijna 2,5 miljoen PvdA-kiezers uit 1998 een miljoen hun vertrouwen aan andere partijen hebben gegeven; er werd hen een ander huis geboden.

We moeten ook onderkennen hoezeer de PvdA is geëmancipeerd tot een middenklassepartij. Onder onze bestuurders en politici is die belevingswereld dominant. We wonen in een veilige sociale omgeving en verkeren vooral met mensen voor wie dat ook geldt. Ervaringskennis van het dagelijkse leven in andere sociale sferen ontbreekt vaak. We spreken veelal niet met ‘de mensen zelf’, maar met vertolkers, vertalers, smaakmakers en zaakwaarnemers, die een beperkte opening van zaken geven. De PvdA, die in voortdurend contact zou moeten staan met allerlei groepen in de samenleving, heeft zichzelf buitengesloten van de buitengesloten.

We moeten die contacten herstellen, en zorgen dat volksvertegenwoordigers weer de ervaring van de ervaringsdeskundigen (de burgers) op de politieke agenda plaatsen. Institutionele oplossingen zijn behulpzaam om de band te versterken (gekozen burgemeester, eventueel beperkt districtenstelsel) maar niet minder belangrijk is een hernieuwde politiek-culturele verankering, met sterk inhoudelijke en persoonlijk getinte dimensies. We moeten weer weten, voelen, horen, ruiken, herkennen wat er gebeurt, zodat wij op onze beurt kunnen worden herkend als we erover spreken (‘dit is mijn partij’, ‘dit is ons kamerlid’).

We moeten, in de tweede plaats, nieuwe betekenis geven aan de sociaal-democratie in een samenleving die de laatste decennia zéér is veranderd, met name sociaal en cultureel. De basiswaarden blijven dezelfde (zoals solidariteit en rechtvaardigheid), maar wat betekenen deze begrippen in de 21ste-eeuw? Een mooie en noodzakelijke manier om die vraag in brede kring aan de orde te laten komen, en met inschakeling van al het intellect dat zich door onze traditie en onze toekomst aangesproken voelt, is het maken van een nieuw beginselprogramma. Niet alleen het programma zelf is belangrijk, maar ook, en meer nog, de weg ernaartoe. Er ligt al voldoende materiaal om na veel discussie toch snel resultaten te bereiken.

Ook hier kunnen we gebruik maken van ideeën die reeds zijn ontwikkeld maar die, om welke reden ook, tot nu toe onderbelicht zijn gebleven. Ik beperk mij – als voorbeeld (omdat ik er zelf bij betrokken was) – tot de concept-nota Migratiebeleid in rede (2001). Daarin is een poging gedaan ‘(…) om de huidige lappendeken van beleidsfragmenten en ad hoc visies in te ruilen voor een coherent migratiebeleid’. In die nota wordt een realistisch én sociaal-democratisch onderscheid gemaakt tussen drie wezenlijk verschillende migratievraagstukken: het asielbeleid, de internationalisering van de arbeidsmarkt, en de morele verantwoordelijkheid van internationale solidariteit.5 Er valt veel meer over te zeggen, maar ik noem de nota omdat zij dwingt een richting aan te geven.

Tenslotte: politieke verantwoordelijkheid hebben we in de komende tijd in de eerste plaats in eigen kring te nemen. We moeten ‘investeren in een nieuwe politieke cultuur’.6 Een nieuwe, open en op discussie gerichte politieke cultuur moet ook worden gedragen door nieuwe generaties. We moeten nadenken over nieuwe samenwerkingsvormen, ook binnen de partij en de kamerfractie, met een discussie over de aard en veelvormigheid van leiderschap. Het voorbeeld van het CDA (Heerma, De Hoop Scheffer, Balkenende) leert dat nieuw en overtuigend leiderschap niet per se aan het begin van de inhoudelijke heroriëntatie van een partij staat, maar eruit kan voortvloeien.

We moeten, kortom, niet alleen reactief zijn door onze positie te bepalen ten opzichte van anderen, maar vooral ook de eigen kracht en de eigen richting van de sociaal-democratie hervinden. Ik stel voor dat we het beeld van de gewenste nieuwe PvdA-volksvertegenwoordiger voor ogen houden, zoals dat in Ruimte voor mensen, ruimte voor solidariteit is geschetst.

‘Van volksvertegenwoordigers verwachten wij dat in hun politieke stijl tot uitdrukking komt dat je op een intelligente, gevoelige en ontspannen manier de drie genoemde oriëntaties van de PvdA kunt verbinden. Volksvertegenwoordigers ontlenen permanent kracht aan de maatschappelijke werkelijkheid, maar ook aan hun inzicht in het bestuurlijk mogelijke, en tenslotte aan het blijvende kompas van de intrinsieke sociaal-democratische waarden en attitude. Zo kunnen zij bruggen slaan tussen burger en politiek, tussen korte en lange termijn, tussen directe belangen en vergezichten. Zo kunnen ze er ook begrijpelijk over spreken, zonder gedraai, zonder het gehoor te intimideren, altijd met de wil tot communicatie zonder welke de politiek ten dode is opgeschreven. Volksvertegenwoordigers behoren de kunst te verstaan om ook ingewikkelde kwesties helder uit te leggen, zonder ze te versimpelen, en daarbij duidelijk te maken hoezeer de specifieke sociaal-democratische keuzen voor de hand liggen als de best mogelijke keuzen voor de samenleving.’

Over het artikel en de auteur:

Adri Duivesteijn was, ten tijde van het schrijven van het artikel De revolutie der buitengeslotenen, lid van de Tweede Kamer en vice-voorzitter van de Fractie van de Partij van de Arbeid. Het artikel zelf is gepubliceerd in Socialisme en democratie (S&D) van de Wiardi Beckmanstichting dat in zijn geheel was gewijd aan de gevolgen van de voor de PvdA desastreuze verkiezingsuitslag in 2002

Noten

  1. Eveline Brandt, ‘De rode bouwmeester’, in: De Groene Amsterdammer, 19-6-1996.
  2. Adri Duivesteijn, ‘De Paarse methode met meer gedrevenheid. De noodzaak van een nieuwe progressieve agenda’, in: S&D 2000 nr.11. Adri Duivesteijn en Jet Bussemaker, ‘De komst van een progressief programma is geen sprookje’, in: de Volkskrant, 21-5-2001.
  3. Bram Peper en Adri Duivesteijn, Herwaardering overheid stelt eisen aan PvdA’ in: de Volkskrant, 15-12-2001.
  4. Ruimte voor mensen, ruimte voor solidariteit; Naar een permanente campagne van de PvdA, Den Haag, 4 juni 2001. De werkgroep bestond uit Adri Duivesteijn (voorzitter), Erik van Bruggen, Remco Dolstra, Frank Heemskerk, Peter van Heemst, Alex Klusman, Jan Middendorp en Marike Simons. De werkgroep was opgericht op verzoek van de toenmalige fractievoorzitter in de Tweede Kamer Ad Melkert en de toenmalige penningmeester van de PvdA Jan van Ingen Schenau.
  5. Migratiebeleid in rede, concept-nota van de werkgroep Migratie van de Tweede-Kamerfractie en Eurodelegatie van de Partij van de Arbeid, Den Haag, juni 2001 (concept). De werkgroep bestond uit Nebahat Albayrak, Judith Belinfante, Jet Bussemaker, Ieke van der Burg (EP) Adri Duivesteijn (voorzitter), Mariëtte Hamer, Joke Swiebel (EP), Frans Timmermans en Wouter Gortzak.
  6. Investeren in een nieuwe politieke cultuur, voorzet voor notitie over fractieoptreden en politieke strategie, t.b.v. fractieweekeinde 27-28 augustus 1999, opgesteld door Adri Duivesteijn t.b.v. het fractiebestuur, 8 juli 1999.

Share and Enjoy !

Shares

De PvdA gaat in het wonen terug naar de kern: ’toegankelijkheid, betaalbaarheid en zeggenschap’

De Werkgroep Volkshuisvesting van de PvdA, onder leiding van voorzitter Hans Spekman, heeft op 18 juni 2016 haar essay gepresenteerd waarin zij de verkiezingsprogrammacommissie van de PvdA voorstelt terug te gaan de kern van een sociaal woonbeleid.

Daarbij gaat het om de Waarden van het Wonen:

  • Toegankelijkheid: er zullen meer huizen moeten worden gebouwd, op plekken waar mensen willen wonen
  • Betaalbaarheid: iedereen moet goed kunnen wonen voor een eerlijk deel van het besteedbaar inkomen
  • Zeggenschap: bewoners moeten meer te zeggen hebben over de plek waar ze wonen

Deze waarden worden uitgewerkt in een sterke en ingrijpende correctie op het bestaande sociale woonstelsel. Daarbij wordt fundamenteel afstand genomen van de marktwerking binnen het sociaal woonstelsel. Voor zij die zijn aangewezen op een sociale huurwoning gaat het weer gewoon om een direct te betalen woonlast (huur en energie), om een reëel en betaalbaar woningaanbod, om echte zeggenschap door een schaalverkleining en democratisering van de huidige woningcorporaties en het recht op zelforganisatie via de wooncoöperaties. Daarnaast stelt de werkgroep voor de verhuurdersheffing los te laten en via een fonds te gaan investeren in een sociaal woonprogramma.

Wanneer de programmacommissie van de PvdA de voorstellen overneemt durf ik te stellen dat de PvdA voor wat betreft het wonen zich in haar fundamentele opvatting heeft gemoderniseerd en dat daarmee het sociale woonstelsel als belangrijk onderdeel van ons publiek domein kan worden gerehabiliteerd. Om dat waar te maken is er nog een hele weg te gaan. Maar die is wel ten volle de moeite waard.

Voor het gehele verhaal verwijs ik u met volle overtuiging naar ons essay

Samenvatting essay werkgroep volkshuisvesting van de PvdA

2016 – Werkgroep PvdA-Onze Waarden voor het Wonen

Eerste reactie op PvdA-Nota Wonen: Lof en cynisme
Het is niet verwonderlijk dat er gemengde reacties komen op een nota over wonen van de PvdA. In de afgelopen jaren heeft de PvdA door haar ‘samenwerking’ met de VVD, die vooral het karakter heeft van een business deal dan het zoeken naar een synthese in de verschillende politieke opvattingen, vel van har vertrouwen verloren. Het is duidelijk dat er nog heel wat zal moeten gebeuren wil de kiezer van de PvdA opnieuw haar volle vertrouwen geeft aan de PvdA. teleurstelling over de PvdA te laten verdwijnen. Toch is er voor de PvdA geen andere weg dan die van de inhoud. De Nota Wonen is daarom juiste weg, namelijk die van de terugkeer naar de sociaal democratische waarde in het te voeren beleid. En dan is het prettig om te lezen dat de inhoud van de nota daarvoor ‘lof’ krijgt. De eerste stap naar herstel van vertrouwen is daarmee gemaakt.
Parool: PvdA laat sociale huur herrijzen 
Parool: PvdA-Nota Wonen: lof en cynisme.

Peter Hendrikx, financieel-economisch journalist en consultant voor woningcorporaties, heeft de Nota Wonen met een kritische blik gelezen, is leesbaar gecharmeerd van de nota maar plaatst, net als in de nota zelf, de vraag of erin ons land een politieke meerderheid gevonden kan worden voor de samenhang van een werkelijk sociaal woonstelsel. Per saldo zeker een contructieve bijdrage om met de kanttekeningen de inhoud van de nota te verbeteren. Woonnotitie PvdA is doordrenkt van geloof in maakbaarheid

 

Share and Enjoy !

Shares

NRC – “Constant gaf mij een referentiekader”

NRC.Constant

Op 28 mei 2016 mocht ik de tentoonstelling Constant – New Babylon: Aan ons de vrijheid openen in het Gemeentemuseum Den Haag. Ter gelegenheid van deze tentoonstelling werd in het NRC van 4 juni een bijlage opgenomen die geheel gewijd is aan Constant en het New Babylon.

Constant – Commerciële bijlage van het Gemeentemuseum Den Haag en het Cobramuseum -NRC HANDELSBLAD

Share and Enjoy !

Shares