Corona, een wake up call voor het herstel van het publieke domein – Ferd Crone & Adri Duivesteijn

Er moet – cynisch genoeg – het nog altijd ontembare virus, de Covid-19, aan te pas komen om het besef door te laten dringen dat ons publieke stelsel zozeer is uitgehold dat democratisch gekozen volksvertegenwoordigers en regeringen op essentiële momenten niet meer slagvaardig kunnen zijn in hun strijd voor de gezondheid van de eigen bevolking. Slechts met paardenmiddelen, een lock-down waarin iedereen thuis is opgesloten, is de huidige pandemie– waar de intensive care de bottleneck is – voor de zorgsector beheersbaar te houden. Het onvermijdelijke gevolg is het stilleggen van het sociaal, maatschappelijke en economische leven. 

“In een post-corona-samenleving gaat het erom dat juist het publieke domein wordt hersteld”

En juist op dit punt ontrolt zich een grotere crisis dan de pandemie zelf. De ‘vrije economie’, sinds de tachtiger jaren het paradepaardje van de neo-liberalen, heeft fundamenteel de slagkracht aangetast van nationale overheden om nog garant te kunnen staan voor essentiële bestaanszekerheden voor hun burger, waarbij de gezondheid niet de minste is. De concurrentieslag tussen overheden om voldoende mondkapjes is hiervan misschien wel de meest triviale illustratie waarbij het ‘ieder voor zich’ het adagium lijkt. Feitelijk legt de slag om de mondkapjes bloot dat de vrijwel ongereguleerde globalisering van economie tot gevolg heeft gehad dat producten een samenstel zijn geworden van onderdelen en diensten vanuit de gehele wereld, dan wel dat ze nog slechts in een enkel deel van de wereld – vaak de laagste lonen landen – geproduceerd worden. Dit alles, een logisch gevolg van vrije marktwerking, levert in crisistijden een reeks van onoverzichtelijke afhankelijkheden op. Met als gevolg dat het publiek bestuur machteloos lijkt te staan in het veiligstellen van de kernwaarden van een samenleving, zoals nu met de gezondheidszorg. In de afgelopen decennia heeft de publieke en politieke onmacht al een politieke vertaling gekregen bij de ‘verliezers van de globalisering’ waarbij angst en boosheid naar de ‘politieke elite’ een vlucht naar het populisme en eng nationalisme tot gevolg heeft gehad. De huidige pandemie en het gebrek aan slagkracht van overheden lijkt deze ontwikkeling te versterken. Dat zou rampzalig zijn. De vraag is dan ook hoe te voorkomen dat de afzonderlijke landen (‘America first’) zich nog verder terugtrekken op hun eigen bastion in plaats van gezamenlijk zoeken naar een herwaardering van het publieke domein en het evenwicht met een vrijemarkteconomie. 

Met erkenning van het feit dat er op wereldniveau sprake is geweest van een toenemende welvaart en een afname van de armoede, maakt de coronacrisis schrijnend zichtbaar dat er grenzen zitten aan de ongeremde kapitaalstromen, het oneindige gesleep met grondstoffen en producten over de gehele wereld die door ‘goedkope’ transporten mogelijk gemaakt worden. De vraag is dan ook hoe het democratisch gekozen bestuur essentiële publieke waarden – waar klimaat en sociale conditie niet de minste zijn – duurzaam zal kunnen veiligstellen?  Hoe kunnen wij de wereld zo inrichten dat overheden niet gedwongen worden te concurreren met elkaar om hun publieke belangen tegenover een ‘vrije markt’ voldoende bescherming te bieden? 

Hoewel de huidige crisis – een die letterlijk van buiten komt – niet te vergelijken is met de Tweede Wereldoorlog kunnen we leren van de politieke samenwerking die na de bevrijding de wederopbouw gestalte heeft gegeven. Juist toen was er het besef: niet weer de economische onzekerheid van de dertiger jaren, met hoge werkloosheid, armoede en een onbeheersbare politieke polarisatie die naar later bleek de voedingsbodem was voor fascisme in Duitsland en Italië. Internationale politieke samenwerking werd de panacee die – naar later bleek – de basis werd voor een langdurige periode van vrede en economische groei in de westerse wereld. Hier voor werden de Verenigde Naties, Internationaal Monetair Fonds, Wereldbank, Europese Economische Samenwerking en het Internationaal gerechtshof opgezet. Het legde de basis voor globalisering van bestuurlijke wet – en regelgeving, maar ook voor een wereldwijde vrije markt. In de afgelopen decennia is veel van het elan van de naoorlogse politieke samenwerking geërodeerd en is parallel daaraan meer en meer de vrije markt een allesomvattend keurslijf geworden. Nationale staten zeker, maar zeker ook sterke internationale overheden als de VS, Europese Unie en China lopen steeds meer achter de feiten aan, of weigeren vanwege kortzichtig eigen belang een gezamenlijke internationale coördinatie (‘Amerika first’, China grijpt zijn kans als grootmacht en Europese landen geven hun eigen Europa te weinig instrumenten). Een gunstige uitzondering is dat de internationale overheden na de crisis van 2008 aan de banken hogere buffers hebben opgelegd, waardoor zij (nog) niet hoeven terug te vallen op de publieke kas. 

Nu de coronacrisis laat zien dat de afzonderlijke – en zelfs de gezamenlijke – overheden voor vitale publieke diensten en belangen niet meer zelfvoorzienend kunnen zijn, moeten we opnieuw overdenken welke sectoren nationaal, dan wel in Europees verband, voorwaardelijk zijn voor een goede publieke dienstverlening. Het gaat in essentie om een internationale rehabilitatie van het publiek domein door het democratisch gekozen bestuur, dat dus ook de grenzen van de vrije markt kan inkaderen en sturen in de richting van een duurzame economie. Het zelfvoorzienend kunnen zijn  voor vitale diensten moet daarin verankerd worden.   

Actueel gaat de meeste aandacht uit naar een afdoende zorg (middelen, medicijnen). Maar het zou te eng zijn om slechts deze acute vraag te problematiseren, het gaat om het veiligstellen van meer publieke doelen. Denk aan nakoming van internationale afspraken over milieu (klimaatakkoord van Parijs), hoe een einde kan worden gemaakt aan het ontbreken van een CO2-heffing voor internationale vluchten, en – last but not least – een verlaging van de belastingen op arbeid en verhoging van die op vermogen en winst-inkomen van multinationale ondernemingen. Het is vanzelfsprekend dat op belastingontwijking hoge boetes moeten komen te staan. Juist ook in een open wereldeconomie dient het publiek bestuur de vraag te beantwoorden waar de scharnierpunten zitten die ervoor zorgdragen dat producten – in de ratrace naar de goedkoopste arbeid – niet meer in eigen land, dan wel binnen het eigen continent , geproduceerd kunnen worden. Welke perverse incentives (bijvoorbeeld in de transport en luchtvaart) zijn medeveroorzakers van een concurrentieslag die het zo profijtelijk maken om producten over de wereld te slepen, dat het evident publieke belangen kan schaden? Heeft de altijd maar uitdijende vraag naar meer ruimte op de vliegvelden London, Parijs, Amsterdam en Frankfurt nog wel iets te maken met de reële vraag of is het vooral de autonome slag om de winstoptimalisatie van grote ondernemingen? En kunnen wij naar een economische ordening in de landbouw waarin het publiek belang van een kringloop-bedrijfstak, en dus ook de verlaging van stikstof, als vanzelfsprekend zal worden ervaren?  

Politiek vergt deze omslag een grote inspanning. Misschien wel meer dan ooit ligt hier een opgave voor sociaaldemocraten, maar zeker ook voor liberalen. Beiden stonden immers aan de basis van de burgersamenleving waarbij juist het publieke domein werd gedefinieerd. Laten wij hopen dat met de coronacrisis de positie en de rol van de overheid wordt herontdekt. Hoezo kleine overheid als deze onmachtig is het publiek belang te behartigen? In een post-corona-samenleving gaat het erom dat juist het publieke domein wordt hersteld. En dat is is nog geen vanzelfsprekendheid. Je hoort het nu al; eerst economisch herstel en daarna pas sociaal, klimaat-natuur- en stikstof-beleid, als ware het een luxe. Natuurlijk, net als na echte oorlogen, is er een enorme stijging van schulden, juist doordat overheden als buffer van een stilgevallen economie hun werk doen. Maar wanneer nu zou worden gekozen voor het te snel aflossen van deze nieuwe schulden vergt dat enorme bezuinigingen en lastenverzwaringen. Omdat de rente nu structureel laag is,  kan dat zonder andere uitgaven als zorg en onderwijs te verdringen. Net als na de Tweede Wereldoorlog kan het economisch herstel worden gestimuleerd met publieke investeringen. Daarom moet de politiek, nationaal en internationaal, het publiek domein definiëren en daarin de lange termijn doelen scherpstellen: waar willen we over 10, en 20 en 30 jaar zijn? De focus richten op investeringen die de gewenste omslag in de economie naar publieke doelen mogelijk maken en dus ook een einde maken aan het web van afhankelijkheden. Alleen dan kunnen wij voorkomen dat met een crisis opnieuw het sociaal, maatschappelijk en economisch leven moet worden stilgelegd. 

Share and Enjoy !

Shares