Tag archieven: PvdA

Op weg naar 1 mei 2022: Waarom ik geloof in de kracht van een zelfstandige PvdA binnen een brede progressieve beweging

Het heeft iets beklemmends, wanneer ‘partijleiders’ via de opiniepagina van de Volkskrant hun wens tot een verandering in de koers van de PvdA afsluiten met de mededeling dat, eenieder die hun interpretatie tot progressieve samenwerking niet deelt, zich per definitie door ‘nostalgie uiteen laat drijven’. In hun pleidooi, dat bol staat van superlatieven, pleiten Frans Timmermans en Marjolein Moorman om te komen tot een ‘verregaande samenwerking, en zelfs verbinding met GroenLinks’. De woorden zijn een variatie op het eerdere pleidooi van Lilianne Ploumen om als PvdA te gaan fuseren met GroenLinks. Zij oogstte hiermee enthousiasme bij GroenLinks en een, om het eufemistisch te zeggen, wat meer gematigde reactie binnen haar eigen PvdA en fractie. Niet, omdat er ook maar iemand binnen de PvdA tegen samenwerking zou zijn. Integendeel zelfs, alle leden smachten al decennia naar een echte hechte progressieve samenwerking. Een van de serieuze initiatieven voor een brede progressieve samenwerking was: Een Ander Nederland. Dat begon in 2010, toen Eerste en Tweede Kamerleden van de PvdA, GroenLinks en SP het initiatief namen om samen de verschillen te slechtten en te zoeken naar de overeenkomsten. En die eenheid in opvatting was er zoals overtuigend bleek uit een, door o.a. Diederik Samsom, opgestelde analyse van het stemgedrag van de drie partijen bij zowel de wetgeving, de ingediende amendementen, alsook de moties. Wat ons toen bond was heel veel groter dan de verschillen. Het manifest van Een Ander Nederland was ook een voorzet voor progressieve samenwerking in zowel het parlement, als in een mogelijk progressief kabinet.

2010: Een Ander Nederland: Diederik Samsom, Leo Platvoet, Adri Duivesteijn, Jos van de Lans en Ronald van Raak

Voor de politieke junkies onder ons heb ik de Oproep Een Ander Nederland 2010: Links, neem je verantwoordelijkheid!’ onderaan dit artikel als bijlage opgenomen.

Terugkijkend is sinds de opkomst van Pim Fortuyn in 2002 links Nederland, en in het bijzonder de PvdA, haar structurele steun onder het electoraat verloren. Met het charisma van Wouter Bos (2006), Job Cohen (2010) en Diederik Samsom (2012) wist de PvdA zich nog wel in de kiezersgunst  te herstellen. Maar die conjuncturele winst verdween als sneeuw voor de zon toen de PvdA-kiezers, ten tijden van Rutte II, nog nauwelijks iets van de sociaal democratisch beloften herkenden (van 38 naar 9 zetels). Ook bij de laatste landelijke verkiezingen kwam de PvdA opnieuw niet verder dan 9 zetels. Tot aan de dag van vandaag  is het vertrouwen bij de kiezer in de landelijke PvdA niet hersteld. Maar hoe treurig ook, het is maar de vraag of de kiezers van de PvdA beter af zouden zijn met een partij die opgaat in GroenLinks? Wat is dit op termijn anders, dan een sociale en groene partij die vooral een progressief etiket heeft? Ik geloof in de kracht van het verhaal van de sociaal democratie, haar analyse van de ongelijkheid in de wereld, de strijd voor bestaanszekerheid, haar betekenis als emancipatiebeweging en omdat zij staat voor een internationale strijd voor solidariteit. Het is juist deze inbreng die een brede progressieve samenwerking inhoudelijk zal voeden.     

Overigens, het vertrouwen in de sociaal democratie kan wel degelijk worden teruggewonnen. Twee voorbeelden: Frans Timmermans heeft bij de Europese verkiezingen met een eclatante overwinning de PvdA weer een positie in Europa teruggegeven. En, tot voor kort ondenkbaar, is mede dankzij Marjolein Moorman de PvdA weer de grootste partij in Amsterdam. En, let wel, dat deden zij met een authentiek sociaal democratisch verhaal. Hier kwamen inhoud en leiderschap samen en het bracht de PvdA weer in het centrum van de macht. Voor mij is de  sociaal democratie heel veel meer dan de optelsom van twee progressieve partijen. Ik was dan ook blij met de primaire stellingname van  Attje Kuiken, de nieuwe PvdA-fractievoorzitter in de Tweede Kamer: ‘De sociaal democratie beschouw ik niet als nostalgie’. Sterker nog is haar antwoord: ‘Door met GroenLinks? Dat is aan de leden’. En dat is een meer dan terechte constatering. Hier ligt een taak voor het partijbestuur. Want hoe doordacht zijn nu eigenlijk de recente opinies over, ik citeer Paul Tang,  een ‘samensmelting’ tussen de PvdA en GroenLinks? Progressieve samenwerking, laat staan een fusie, vraagt meer overweging. Waarom gaat de Wiardi Beckman Stichting niet met verwante wetenschappelijke instellingen de kansen op een brede progressieve samenwerking in beeld brengen? Schrijf dan als partijbestuur een mooi inhoudelijk verhaal over hoe wij als partij inhoud kunnen geven aan een brede progressieve samenwerking. En, als we dan toch bezig zijn, vraag jezelf ook eens af waarom de Tweede Kamer inmiddels uit 20 fracties bestaat. Ons kiesstelsel kent geen serieuze kiesdrempel. En ik weet één ding zeker, dat bij een ondoordachte fusie veel leden zich zullen vervreemden van zo’n nieuwe partij. Zij zullen terecht waarde hechten aan het behoud van het sociaal democratisch gedachtengoed. Kortom, een ondoordachte verbinding, laat staan een fusie zal waarschijnlijk ook inhouden de komst van nieuwe – al dan niet sociaal democratische – partijen. Een met een beetje aansprekende leider hebben wij weer een nieuwe loot aan de stam van de parlementaire versplintering. Nee, bundeling van het progressieve gedachtengoed zit in ons land niet primair in formele structuren, maar in een intensieve en open samenwerking tussen alle progressieve partijen in de Tweede Kamer, de provincies en de gemeenteraden. Daarbij brengen juist de verschillen tussen de progressieve partijen een verrijking in een progressieve samenwerking. Ik zou zeggen breng dat nu juist samen in een kernpuntenakkoord.

Anders gezegd, en ik citeer zonder enige vorm van nostalgie de Zweedse Sociaal democraat Olof Palme: ‘Politiek dat is een kwestie van willen. Sociaal democratische politiek is veranderingen willen, omdat veranderingen verbeteringen beloven, de fantasie en de daadkracht voeden, dromen en visioenen stimuleren.’ En laten het nou juist Frans Timmermans en Marjolein Moorman zijn, die dat weer aan de kiezers van de PvdA hebben laten zien. Ik zou zeggen wacht nog even en pak dan de volgende uitdaging op; het herstel van de sociaal democratie op nationaal niveau.

Adri Duivesteijn, oud lid van de Eerste en Tweede Kamer voor de PvdA

29 april, op weg naar 1 mei 2022

Olof Palme, een sociaal democraat die nog altijd inspireert.

Share and Enjoy !

Shares

Corona, een wake up call voor het herstel van het publieke domein – Ferd Crone & Adri Duivesteijn

Er moet – cynisch genoeg – het nog altijd ontembare virus, de Covid-19, aan te pas komen om het besef door te laten dringen dat ons publieke stelsel zozeer is uitgehold dat democratisch gekozen volksvertegenwoordigers en regeringen op essentiële momenten niet meer slagvaardig kunnen zijn in hun strijd voor de gezondheid van de eigen bevolking. Slechts met paardenmiddelen, een lock-down waarin iedereen thuis is opgesloten, is de huidige pandemie– waar de intensive care de bottleneck is – voor de zorgsector beheersbaar te houden. Het onvermijdelijke gevolg is het stilleggen van het sociaal, maatschappelijke en economische leven. 

“In een post-corona-samenleving gaat het erom dat juist het publieke domein wordt hersteld”

En juist op dit punt ontrolt zich een grotere crisis dan de pandemie zelf. De ‘vrije economie’, sinds de tachtiger jaren het paradepaardje van de neo-liberalen, heeft fundamenteel de slagkracht aangetast van nationale overheden om nog garant te kunnen staan voor essentiële bestaanszekerheden voor hun burger, waarbij de gezondheid niet de minste is. De concurrentieslag tussen overheden om voldoende mondkapjes is hiervan misschien wel de meest triviale illustratie waarbij het ‘ieder voor zich’ het adagium lijkt. Feitelijk legt de slag om de mondkapjes bloot dat de vrijwel ongereguleerde globalisering van economie tot gevolg heeft gehad dat producten een samenstel zijn geworden van onderdelen en diensten vanuit de gehele wereld, dan wel dat ze nog slechts in een enkel deel van de wereld – vaak de laagste lonen landen – geproduceerd worden. Dit alles, een logisch gevolg van vrije marktwerking, levert in crisistijden een reeks van onoverzichtelijke afhankelijkheden op. Met als gevolg dat het publiek bestuur machteloos lijkt te staan in het veiligstellen van de kernwaarden van een samenleving, zoals nu met de gezondheidszorg. In de afgelopen decennia heeft de publieke en politieke onmacht al een politieke vertaling gekregen bij de ‘verliezers van de globalisering’ waarbij angst en boosheid naar de ‘politieke elite’ een vlucht naar het populisme en eng nationalisme tot gevolg heeft gehad. De huidige pandemie en het gebrek aan slagkracht van overheden lijkt deze ontwikkeling te versterken. Dat zou rampzalig zijn. De vraag is dan ook hoe te voorkomen dat de afzonderlijke landen (‘America first’) zich nog verder terugtrekken op hun eigen bastion in plaats van gezamenlijk zoeken naar een herwaardering van het publieke domein en het evenwicht met een vrijemarkteconomie. 

Met erkenning van het feit dat er op wereldniveau sprake is geweest van een toenemende welvaart en een afname van de armoede, maakt de coronacrisis schrijnend zichtbaar dat er grenzen zitten aan de ongeremde kapitaalstromen, het oneindige gesleep met grondstoffen en producten over de gehele wereld die door ‘goedkope’ transporten mogelijk gemaakt worden. De vraag is dan ook hoe het democratisch gekozen bestuur essentiële publieke waarden – waar klimaat en sociale conditie niet de minste zijn – duurzaam zal kunnen veiligstellen?  Hoe kunnen wij de wereld zo inrichten dat overheden niet gedwongen worden te concurreren met elkaar om hun publieke belangen tegenover een ‘vrije markt’ voldoende bescherming te bieden? 

Hoewel de huidige crisis – een die letterlijk van buiten komt – niet te vergelijken is met de Tweede Wereldoorlog kunnen we leren van de politieke samenwerking die na de bevrijding de wederopbouw gestalte heeft gegeven. Juist toen was er het besef: niet weer de economische onzekerheid van de dertiger jaren, met hoge werkloosheid, armoede en een onbeheersbare politieke polarisatie die naar later bleek de voedingsbodem was voor fascisme in Duitsland en Italië. Internationale politieke samenwerking werd de panacee die – naar later bleek – de basis werd voor een langdurige periode van vrede en economische groei in de westerse wereld. Hier voor werden de Verenigde Naties, Internationaal Monetair Fonds, Wereldbank, Europese Economische Samenwerking en het Internationaal gerechtshof opgezet. Het legde de basis voor globalisering van bestuurlijke wet – en regelgeving, maar ook voor een wereldwijde vrije markt. In de afgelopen decennia is veel van het elan van de naoorlogse politieke samenwerking geërodeerd en is parallel daaraan meer en meer de vrije markt een allesomvattend keurslijf geworden. Nationale staten zeker, maar zeker ook sterke internationale overheden als de VS, Europese Unie en China lopen steeds meer achter de feiten aan, of weigeren vanwege kortzichtig eigen belang een gezamenlijke internationale coördinatie (‘Amerika first’, China grijpt zijn kans als grootmacht en Europese landen geven hun eigen Europa te weinig instrumenten). Een gunstige uitzondering is dat de internationale overheden na de crisis van 2008 aan de banken hogere buffers hebben opgelegd, waardoor zij (nog) niet hoeven terug te vallen op de publieke kas. 

Nu de coronacrisis laat zien dat de afzonderlijke – en zelfs de gezamenlijke – overheden voor vitale publieke diensten en belangen niet meer zelfvoorzienend kunnen zijn, moeten we opnieuw overdenken welke sectoren nationaal, dan wel in Europees verband, voorwaardelijk zijn voor een goede publieke dienstverlening. Het gaat in essentie om een internationale rehabilitatie van het publiek domein door het democratisch gekozen bestuur, dat dus ook de grenzen van de vrije markt kan inkaderen en sturen in de richting van een duurzame economie. Het zelfvoorzienend kunnen zijn  voor vitale diensten moet daarin verankerd worden.   

Actueel gaat de meeste aandacht uit naar een afdoende zorg (middelen, medicijnen). Maar het zou te eng zijn om slechts deze acute vraag te problematiseren, het gaat om het veiligstellen van meer publieke doelen. Denk aan nakoming van internationale afspraken over milieu (klimaatakkoord van Parijs), hoe een einde kan worden gemaakt aan het ontbreken van een CO2-heffing voor internationale vluchten, en – last but not least – een verlaging van de belastingen op arbeid en verhoging van die op vermogen en winst-inkomen van multinationale ondernemingen. Het is vanzelfsprekend dat op belastingontwijking hoge boetes moeten komen te staan. Juist ook in een open wereldeconomie dient het publiek bestuur de vraag te beantwoorden waar de scharnierpunten zitten die ervoor zorgdragen dat producten – in de ratrace naar de goedkoopste arbeid – niet meer in eigen land, dan wel binnen het eigen continent , geproduceerd kunnen worden. Welke perverse incentives (bijvoorbeeld in de transport en luchtvaart) zijn medeveroorzakers van een concurrentieslag die het zo profijtelijk maken om producten over de wereld te slepen, dat het evident publieke belangen kan schaden? Heeft de altijd maar uitdijende vraag naar meer ruimte op de vliegvelden London, Parijs, Amsterdam en Frankfurt nog wel iets te maken met de reële vraag of is het vooral de autonome slag om de winstoptimalisatie van grote ondernemingen? En kunnen wij naar een economische ordening in de landbouw waarin het publiek belang van een kringloop-bedrijfstak, en dus ook de verlaging van stikstof, als vanzelfsprekend zal worden ervaren?  

Politiek vergt deze omslag een grote inspanning. Misschien wel meer dan ooit ligt hier een opgave voor sociaaldemocraten, maar zeker ook voor liberalen. Beiden stonden immers aan de basis van de burgersamenleving waarbij juist het publieke domein werd gedefinieerd. Laten wij hopen dat met de coronacrisis de positie en de rol van de overheid wordt herontdekt. Hoezo kleine overheid als deze onmachtig is het publiek belang te behartigen? In een post-corona-samenleving gaat het erom dat juist het publieke domein wordt hersteld. En dat is is nog geen vanzelfsprekendheid. Je hoort het nu al; eerst economisch herstel en daarna pas sociaal, klimaat-natuur- en stikstof-beleid, als ware het een luxe. Natuurlijk, net als na echte oorlogen, is er een enorme stijging van schulden, juist doordat overheden als buffer van een stilgevallen economie hun werk doen. Maar wanneer nu zou worden gekozen voor het te snel aflossen van deze nieuwe schulden vergt dat enorme bezuinigingen en lastenverzwaringen. Omdat de rente nu structureel laag is,  kan dat zonder andere uitgaven als zorg en onderwijs te verdringen. Net als na de Tweede Wereldoorlog kan het economisch herstel worden gestimuleerd met publieke investeringen. Daarom moet de politiek, nationaal en internationaal, het publiek domein definiëren en daarin de lange termijn doelen scherpstellen: waar willen we over 10, en 20 en 30 jaar zijn? De focus richten op investeringen die de gewenste omslag in de economie naar publieke doelen mogelijk maken en dus ook een einde maken aan het web van afhankelijkheden. Alleen dan kunnen wij voorkomen dat met een crisis opnieuw het sociaal, maatschappelijk en economisch leven moet worden stilgelegd. 

Share and Enjoy !

Shares

PvdA, 2002-2017: ‘Voorwaarts’, maar toch niet opnieuw met de kop in het zand?

Voor het schrijven van mijn ‘terugblik’ op de laatste Tweede Kamerverkiezingen en in het bijzonder de desastreuse uitslag voor de PvdA, ben ik teruggegaan naar een aantal artikelen die ik schreef over de positie van de PvdA. Deze artikelen zijn eigenlijk momentopnamen waarop ik probeer een balans op te maken van het tijdperk waarin wij politici en bestuurders dagelijks acteren. Uiteraard gaat het verder dan een analyse en stel ik mij de vraag: hoe als politicus, bestuurder en als politieke organisatie verder te gaan. Het is mijn ervaring dat binnen de PvdA, en vooral binnen de voorhoede van de partij in ons parlement, de behoefte aan reflectie niet altijd even groot is. In een continue-bedrijf, dat de politiek op Het Binnenhof nu eenmaal is, is evalueren een storende onderbreking van alle belangrijke zaken die nu eenmaal aan de orde zijn. Het land moet immers bestuurd worden. En desastreuse nederlagen zijn toch vooral een incidentele misstap van de kiezer (ja, ook die van de eigen kiezer!). Een misstap, die op zijn best nog wordt toegeschreven aan de leider (Melkert) dan wel de wijze waarop de campagne werd gevoerd. Het is maar al te vaak ‘Voorwaarts en vooral vergeten’. De verlokking van een nieuw leiderschap en een goede campagne zal alles wel weer ten goede doen keren. Niets blijkt minder waar te zijn. De vraagstukken blijken structureler, zoals ook de negatie ervan wanneer ze worden opgeschreven.

Dat overkwam ook het door mij geschreven artikel in S&D – 2002-5-6 Adri Duivesteiin – De revolutie der buitengeslotenen. Dat artikel gaat in op het waarom van de desastreuze verkiezingsuitslag in 2002. Bij herlezing blijkt de analyse nog akelig actueel te zijn. In ieder geval is het voor mij voldoende reden voor een hernieuwde publicatie op deze website. Niet om mijn gelijk te halen. Maar wel om, zij die geïnteresseerd zijn in de toekomst van de PvdA, nog eens te doordringen van het structurele karakter van de crisis waarin de politiek, maar vooral de PvdA, zit. Deze tijd vraagt om een andere PvdA en deze komt niet vanzelf. De geschiedenis van de sociaal democratie is rijk, maar het boek van de PvdA kan worden gesloten, wanneer wij opnieuw onze ogen voor de echte oorzaken sluiten.

In de komende tijd zal ik mijn geactualiseerde analyse publiceren. Maar voor nu is het terugkijken naar ‘De Dreun van 2002’ ook van betekenis voor de weging van de laatste – nog vernietigender – verkiezingsnederlaag die de PvdA heeft terugbracht tot een marginale fractie in de vertegenwoordigende lichamen van onze democratie.

Publicatie Socialisme en Democratie – 2002

Na de dreun

DE REVOLUTIE DER BUITENGESLOTENEN

Adri Duivesteijn

De afgelopen zes maanden leefden wij in het tijdperk van Pim Fortuyn. We werden aan de grond genageld, eerst door zijn komeetachtige opkomst, daarna door zijn gewelddadige dood. Bij de verkiezingen heeft de staart van de komeet in het politieke landschap huisgehouden; er zijn verschrikkelijke klappen toegebracht aan de PvdA en de VVD.

Bij het duiden van dit vreemde en ontregelde tijdsgewricht gaat, begrijpelijkerwijs, veel aandacht uit naar Fortuyn. Naar zijn politieke thema’s, zijn stijl, en de intensiteit waarmee hij in het leven van een volk wist door te dringen. ‘Fortuyn was altijd om je heen’, merkte Stephan Sanders op in De Balie, aan de vooravond van de verkiezingsdag. Anderen legden een verband met de reality-tv van Big Brother.

Toch is het grote raadsel niet Fortuyn zelf, maar zijn plotselinge alomtegenwoordigheid, na een jarenlang verblijf in de commerciële en opiniërende rafelrand van de maatschappij ‘Ik kom niet uit het niets’, zei hij tijdens het lijsttrekkersdebat op 6 maart. Inderdaad, de Fortuyn die we onlangs hebben leren kennen, met de zelf geschapen ambitie van minister-president op zoek naar ‘zijn’ land, bestond in een andere gedaante al vijf à tien jaar. Nieuw en verbijsterend was niet Fortuyn, maar die plotselinge, enorme sprong van de rafelrand naar het centrum van macht, de wereld van glamour en aanbidding.

De Paarse leegte

We moeten dus niet in de eerste plaats Fortuyn analyseren, maar de aard van de dijkdoorbraak die hij forceerde en de omstandigheden waaronder deze mogelijk was. Dat de doorbraak juist nu is gelukt, moet worden verklaard uit een combinatie van factoren die bij elkaar het gevestigde politieke stelsel op zijn zwakheden hebben gewezen. Voor een deel bestonden deze al vele jaren, zoals de afnemende maatschappelijke betekenis van politieke partijen en ‘het einde van de ideologie’ na de val van de Muur. De komst van Paars werd er door mogelijk gemaakt, maar daarmee is, zoals ik het eerder heb omschreven, tegelijkertijd een zekere ideologische leegte, een gebrek aan richting en zingeving in de politiek geslopen.1

Paars kon goed zaken doen over sociaal-economische en financiële kwesties; over immateriële zaken (CDA-taboes) zoals euthanasie, het homohuwelijk en de winkeltijden werd ruimhartig de individuele keuzevrijheid gehonoreerd. Veel fletser was de opstelling tegenover vraagstukken die het samenleven als zodanig raken: de mate van sociale cohesie, sociale stabiliteit en sociale identificatie. Bij uitstek terreinen waar de PvdA en VVD nog altijd sterk ideologisch getinte en onderscheiden visies hebben. Het veronachtzamen van die onderwerpen heeft de herkenbaarheid van politieke partijen bij hun achterban dan ook verder verminderd. Tekenend is dat de onder Lubbers/Kok (1989-1994) gestarte sociale vernieuwing bij de start van Paars I werd ‘afgeschaft’. Naarmate het aanvankelijk aanstekelijke pragmatisch elan (werk, werk en nog eens werk) van Paars verflauwde, werden de leegte en de vervreemding voelbaarder.

Ook al was er jarenlang geen werkelijke aanleiding om Paars vaarwel te zeggen, duurzame voortzetting was ook niet vanzelfsprekend voor wie verder keek dan de dingen van de dag. Zelf startte ik daarom in 2000 in S&D een discussie over de vraag welke nieuwe coalitie beter zou kunnen aanvoelen en inspelen op wat er in de samenleving gaande is. Ik zag inhoudelijke aanknopingspunten voor samenwerking tussen PvdA, CDA, GroenLinks en de ChristenUnie.2

Dat zowel de PvdA als de VVD  behoefte kregen aan ideologische herpositionering, kwam het scherpst tot uitdrukking bij de behandeling van de Voorjaarsnota 2001. Rond de kernvraag – wel of niet investeren in de publieke sector – liepen de gemoederen hoog op. Nog een laatste maal – zo zou later blijken – werd het conflict op Paarse wijze afgehandeld, c.q. afgekocht. Zo ontstond het perspectief op een open, post-paarse toekomst, met nieuwe kansen maar ook met nieuwe onzekerheden. De samenloop met het naderende afscheid van Wim Kok als markant en vertrouwd leider, kan niet toevallig geweest zijn

In zo’n kwetsbare overgangsperiode toont het politieke bestel zich niet op z’n krachtigst. Lange tijd dachten wij dat het politieke bestel die overgang wel kon dragen, blind voor de kwetsbaarheden die er al langer waren. Maar het ging toch zo goed met Nederland. De berichten uit de samenleving werden ‘verduisterd’ door de peilingen. PvdA en VVD stonden allebei hoog in de peilingen, die ook onveranderlijk een grote waardering voor de Paarse coalitie vastlegden. Zelfs het spectaculair inzakken van de ‘nieuwe economie’ deed daaraan niets af. Nog op 6 september 2001 kon het Sociaal en Cultureel Planbureau melden dat Nederland een tevreden land was.

De mokerslag die alles veranderde kwam vijf dagen later, op 11 september. De schok is tot de dag van vandaag voelbaar, direct en indirect, ook in ieders dagelijkse leven. Allerlei zekerheden zijn gaan wankelen. Veel mensen kregen behoefte aan een sterke, beschermende arm om zich heen. Die kon alleen worden gevonden bij de overheid, ook al was dezelfde overheid al jarenlang op veel terreinen aan het terugtreden.

‘De kwaliteit van ons bestaan – ook individueel – hangt in hoge mate af van collectieve arrangementen. Dat vergeten we weleens in tijden van voorspoed. Maar die notie is direct weer, indringend, terug zodra de basis van dat bestaan wordt geschokt. (…) Deze herwaardering van de overheid stelt hoge eisen en de PvdA moet zich dit in het bijzonder aantrekken. Het vertrouwen van de bevolking in de overheid, en in de politiek, staat op het spel’, schreven Bram Peper en ik hierover.3

Paars zakte voor het examen, dat verkiezingen heet. De zwakte van de coalitie, die bij moeilijkheden haar kracht vond in de uitruil van belangen, werd door de 11 september-crisis pijnlijk blootgelegd. Die crisis betrof het samenleven, de samenleving als zodanig. Het kabinet had geen vertrouwenwekkend antwoord, en droeg ook niet het elan en de innerlijke overtuiging uit om samen met de bevolking naar antwoorden op zoek te gaan. Er werd weliswaar een speciale ministeriële commissie – onder leiding van de Minister-President – ingesteld die de gevaren van terrorisme zou bestrijden, maar van een plan van actie naar de samenleving toe is het nooit gekomen. De partijen probeerden weer snel over te gaan tot de orde van de dag, dus tot vertrouwde verkiezingsthema’s zoals de WAO en de inkomenspolitieke aspecten van de gezondheidszorg. Ook de PvdA onderkende daarmee te weinig de heftige dynamiek die onderhuids de samenleving had aangevreten.

Het belangrijkste ‘antwoord’ op de septembercrisis lijkt tot dusver een verharding in de sociale verhoudingen geweest, internationaal maar ook in het binnenland. De haviken hebben het tij mee ten koste van de dialoog, de gematigdheid en de tolerantie. De afschuw van fundamentalistische terreur vloeit te vaak over in even fundamentalistische agressie tegen ‘de ander’, en vooral tegen de islam. Als symbool van het algemeen belang wordt ‘de overheid’ tot zondebok gemaakt. Angst en onzekerheid worden op de overheid afgewenteld, haar fouten worden breed uitgemeten. In het, zoals gezegd, verzwakte politieke bestel kwamen deze verwijten extra hard aan. Tegenover fanatieke standpunten en de groeiende angst stond Paars beleidsmatig en collectief-emotioneel met lege handen.

Het politieke klimaat na 11 september vormde een uitstekende voedingsbodem voor wat ik zou willen duiden als de revolutie van de buitengeslotenen. Burgers die vervreemd waren (geraakt) van de bestaande politieke zeden, begonnen hun hoop in handen te leggen van een nieuwe politieke beweging die een stem probeerde te geven aan gevoelens van uitsluiting, onbehagen en angst. Deze ‘zwijgende’ burgers hoefden alleen nog maar te worden gemobiliseerd. Het verlies aan het vanzelfsprekende gezag van politici werd zichtbaar en zichtbaar aangewakkerd. Wat zich op lokaal niveau al veel eerder in Leefbaarheidspartijen had geuit (met name ook grootstedelijk: Hilversum, Utrecht), kreeg landelijk al snel een dynamiek: organisatietalent en charisma (Westbroek, Van Kooten, Nagel, Fortuyn) vormden de energieke combinatie die uiteindelijk Fortuyn vleugels gaf.

De eerdere ‘inbraak’ van de commerciële omroepen

De doorbraak van Leefbaar Nederland en Fortuyn is weliswaar zonder politiek precedent, maar er zijn mijns inziens duidelijke overeenkomsten met de inbraak van de commerciële omroep in het omroepbestel vanaf de jaren zestig. De hoofdrolspelers droegen de nog altijd bekende namen TROS, Veronica (‘Radio 192’) en Radio Noordzee. De overeenkomst is des te indringender door de verwevenheid van media en politiek. Het gaat dan niet alleen om de macht van het beeld in de televisiedemocratie, maar vooral ook om de machten áchter de media. Denk aan Berlusconi, een van de voorbeelden van Fortuyn. Denk aan Willem van Kooten, Jan Nagel en Henk Westbroek, medeoprichters van Leefbaar Nederland. En denk ook aan de voorgestelde veiling van radiofrequenties in het afgelopen jaar, en de dreiging van een massale mediacampagne onder aanvoering van Erik de Zwart van Radio 538.

De basis van het publieke omroepbestel werd in de jaren zestig steeds meer aangetast, onder meer door de ontzuiling, de toegenomen welvaart en de invloed van buitenlandse massaculturele voorbeelden. Een steeds grotere groep kijkers en luisteraars voelde zich niet meer thuis bij de bestaande omroepen; ze stonden buiten de gevestigde culturele of levensbeschouwelijke oriëntaties en waren ook niet of nauwelijks geïnteresseerd in de pogingen van de zuilen om hen alsnog te binden, zoals de popzender Hilversum 3 die de strijd met de zeezenders moest aangaan.

Deze massaculturele aardverschuiving bood destijds gelegenheid aan zenders die zich niet richtten op levensbeschouwing of culturele ontplooiing en verheffing, maar op ondogmatische identificatie, luchtig vermaak en commercieel gewin. Zij waren de spreekbuis van de ‘buitengeslotenen’ van het publieke bestel, en boden hen een nieuw, pragmatisch onderdak. De VARA kreeg in die tijd overigens al regelmatig het verwijt dat de TROS de échte arbeidersomroep was geworden: want arbeiders hebben geen behoefte meer aan de Matinee op de Vrije Zaterdag, ze zijn tevreden met Mister Ed, het sprekende paard.

De nieuwkomers bleken in staat om ongehoorde emotie en adhesie los te maken. Een hoogtepunt was de massale demonstratie in Den Haag op 18 april 1973, niet voor hogere lonen, niet tegen een dictatuur in Latijns-Amerika, maar voor legalisering van de piratenzender Veronica.

Het was een nieuw verschijnsel: een massa die zich met graagte liet mobiliseren, niet voor belangenstrijd of ideologie maar voor een zakelijk geëxploiteerde lifestyle.

Inmiddels kijkt niemand er nog van op dat commerciële zenders de publieke omroep overklassen in aantal, zendtijd, kijkcijfers en geld. De concurrentie om prestige is nog in alle hevigheid aan de gang. De publieke omroep heeft nog steeds een redelijk prestige. Nog altijd is er bij de ‘publieken’ enig dédain te bespeuren voor de vrije jongens van de commerciëlen, die op hun beurt nog altijd met een zekere verongelijktheid reageren. Ook al zijn de scherpe kanten er inmiddels af door de vele onderlinge uitwisselingen en overlappingen, het publieke en het commerciële bestel blijven elk een eigen sfeer behouden, aan weerszijden van een voelbare culturele scheidslijn.

Zonder vaste woon- of verblijfplaats

Het parlement is in zekere zin het publieke bestel van de macht, de machtsuitoefening in het publieke domein. We gaan er in een democratie van uit dat het parlement het laatste woord heeft, het zogenaamde primaat van de politiek. In werkelijkheid is de macht in de maatschappij – ook kenmerkend voor een (sociale) democratie – veel fragmentarischer, veel diffuser verdeeld. Het parlement is slechts één van de machtsvormende en beslissende instanties, naast bijvoorbeeld de machten in en van het bedrijfsleven en het maatschappelijke middenveld. Sommigen uit die kringen: de Langendams, Van Nieuwenhuizens en Spongen van deze wereld, voelen zich, bij al hun succes, buitengesloten van het gevestigde politieke bedrijf. En dat wringt. De status van de politiek lonkt, waarbij deze elite van de buitengeslotenen niet denkt aan de nederige status van kamerlid maar meteen aan de status van politieke bovenbaas, i.c. het ministerschap. Fortuyn mikte in zijn presidentiële campagne uiteraard op het Catshuis.

Tot dusver was de politiek, anders dan de omroep, nog enigszins ontkomen aan een grootschalige ‘inbraak’, al zijn – sinds 1994 – de verschuivingen tussen de bestaande politieke partijen wel indrukwekkend.  De politieke partijen werkten – hoewel dus steeds minder – nog steeds als filter. Iedereen is welkom, maar zelfs de succesvolste zakenman of de meest geleerde professor moet zich gewoon aanmelden als lid om zich vervolgens geduldig een positie te verwerven. Wie zich niet aan de regels van de interne partijdemocratie wil conformeren, zal moeilijk een plaats in de politieke arena vinden. De partijen werken dus, per definitie, óók als een mechanisme van uitsluiting. Deze normale gang van zaken wordt een probleem als het aantal buitengeslotenen heel groot wordt. En dat is steeds meer het geval.

Het politieke bestel is namelijk heel gemakkelijk toegankelijk geworden door het maken van politieke hypes. Buiten de bestaande partijen om de politieke markt betreden, wordt steeds eenvoudiger. Wie – via de grote hoeveelheid aan communicatiemiddelen – snel de massa weet te raken, kan deze massa ook snel mobiliseren voor een idee, een persoon, een levensstijl. Vergelijkbaar met het omroepbestel 35 jaar geleden. De ontzuiling is bijna compleet. De vanzelfsprekende sociale verbanden zijn weggevallen, de politieke partijen kwamen er los van te staan. Maar ook de politieke partijen zelf erodeerden als (levendige) sociale structuur en als een vorm waarin burgers en bestuurders elkaar vinden in een belang of ideaal. Dat proces vond – nog het minst bij het CDA – plaats in de periode 1970-1990.

Steeds minder mensen vonden een vertrouwde thuisbasis in één van de politieke partijen. Steeds meer mensen trekken rond zonder vaste politieke woon- of verblijfplaats. Er zijn steeds meer politiek buitengeslotenen. Zij kiezen steeds weer opnieuw welk politiek aanbod zij aanvaardbaar vinden. Zeker in onzekere tijden.

Het gaat mij bij het verschijnsel van massale buitensluiting uiteraard niet om een duiding in termen van schuld. Het gaat ‘slechts’ om de constatering van een indringende culturele en maatschappelijke trend. Politieke partijen zijn van hun ankers los(geraakt), en hebben derhalve te maken met een wisselende schare aan – bijna altijd – tijdelijke aanhangers.

Het logo fortuyn

De politieke loopbaan van Fortuyn illustreert de mechanismen van politieke insluiting en buitensluiting. Als Pim Fortuyn probeerde hij jarenlang binnen te komen bij de grote partijen. Overal zag hij zijn ambities doodlopen op de codes van die partijen, dan wel zaten zijn eigen ego en ongeduld hem in de weg. Zolang het een eenmansactie was, beperkte zijn bekendheid zich tot een kleine kring. In het laatste jaar, nadat hij door de mensen achter Leefbaar Nederland als logo was ontdekt, bleef hij niet langer onopgemerkt. Een massa aan onderhuidse, individuele gevoelens van buitengeslotenheid bracht hij aan de oppervlakte. Fortuyn gaf de buitengeslotenen weer een herkenningspunt, en ook weer hoop. Via hem voltrok zich hun hernieuwd geloof dat de politiek er iets toe zou kunnen doen.

Ik hou het er voorlopig op dat deze doorbraak structureel zal zijn. Natuurlijk, de LPF is intern onevenwichtig, en we moeten niet raar opkijken als er ruzies, splitsingen en grote schommelingen in populariteit ontstaan. Maar dat is niet de hoofdzaak. Ook Veronica is weggeweest, teruggekomen, weer verdwenen, van naam veranderd, als merk naar de marge verhuisd maar binnenkort weer terug. Het voortbestaan van de commerciële omroep als zodanig is niet meer in het geding. We moeten er rekening mee houden dat ook de politieke ‘vrije jongens’ blijvend zullen zijn, al kan de precieze vorm nog sterk wisselen. Het zou een fundamentele vergissing zijn om niet van de (potentiële) duurzaamheid van het type politieke bewegingen als de LPF uit te gaan.

De elite van de buitengeslotenen die onder het bijzondere beschermheerschap van Fortuyn een shovel in de deur van het politieke bestel heeft geduwd, zal blijven. Zij zullen in de komende jaren deze partijorganisatie professionaliseren. De marketing zal lijken op die van de commerciële omroepen. Het merk Fortuyn wordt in de markt gezet. Een eigen blad, een eigen politieke variant op Club Veronica, een eigen bedevaartsoord, een eigen feel good-gevoel, en natuurlijk een eigen icoon, een logo, met onovertroffen naamsbekendheid, die dan ook voor allerhande gebruik is gedeponeerd. Fortuyns gedachtegoed, vele boeken bij elkaar, is intussen grillig genoeg om telkens opnieuw creatief ‘in de geest van’ Pim te kunnen worden geïnterpreteerd, bijvoorbeeld door een denktank naar conservatieve Amerikaanse snit. De mens Fortuyn is er zelf niet meer bij om van mening te veranderen, of om de exploitatie van het merk Fortuyn in de weg te zitten.

Geen woestijn, maar weldadige tuinen

Wat moet de Partij van de Arbeid in de komende tijd doen? We kunnen niet gewoon weer partijtje gaan spelen alsof er niets wezenlijks is veranderd. Het politieke bestel als zodanig is aan een grondige herziening toe. Intussen zal de PvdA zichzelf moeten hervormen om weer een vooraanstaande partij te kunnen zijn. Het verlossende antwoord is er niet in een paar maanden, maar hoeft ook weer niet jaren te duren We moeten ons wel de tijd gunnen voor een ingrijpend herstelprogramma.

Er is, ook uit de afgelopen jaren, materiaal genoeg om de discussie en het herstelprogramma mee te beginnen. We kunnen bijvoorbeeld vrijwel alle vragen die we nu moeten en willen stellen, in drie delen uiteen leggen. Ik denk dan aan de drie oriëntaties die werden onderscheiden in de interne PvdA-notitie Ruimte voor mensen, ruimte voor solidariteit (2001).4

De PvdA moet zich: a) voortdurend oriënteren op de samenleving; b) op het sociaal-democratische gedachtegoed en c) op de bestuurlijke verantwoordelijkheid.

Het zijn wezenlijk verschillende oriëntaties, die echter alle drie onmisbaar zijn; zij moeten niet alleen, maar kunnen ook samengaan. Deze oriëntaties vallen niet vanzelfsprekend samen; zij moeten worden gezocht, en met elkaar in verband worden gebracht, zowel in de ’theorie’ als in de praktijk voor de sociaal-democratie van-alle-dag. Nu we wel gedwongen zijn ons indringend te heroriënteren, zullen we dat ook langs elk van deze drie lijnen moeten doen.

We moeten, in de eerste plaats, opnieuw contacten leggen met de samenleving. We moeten het onszelf kwalijk nemen dat we grote groepen en hun problemen hebben genegeerd, hebben buitengesloten van onze actieve interesse. We verkeerden in de zelf geschapen illusie (arrogantie?) dat wij wel wisten wat er aan de hand was. We hebben als bestuur- en bestuurderspartij te weinig contact onderhouden met onze achterban (leden, sympathiserende kiezers, de groepen voor wie sociaal-democraten een bijzonder oog dienen te hebben). Te lang zijn we ervan uitgegaan dat iedereen die – naar onze eigen definitie bij ons ‘thuishoort’, eens per vier jaar toch wel weer langs zou komen om op de PvdA te stemmen, al waren ze in de tussenliggende jaren zwervende geraakt. Nu blijkt dat van de bijna 2,5 miljoen PvdA-kiezers uit 1998 een miljoen hun vertrouwen aan andere partijen hebben gegeven; er werd hen een ander huis geboden.

We moeten ook onderkennen hoezeer de PvdA is geëmancipeerd tot een middenklassepartij. Onder onze bestuurders en politici is die belevingswereld dominant. We wonen in een veilige sociale omgeving en verkeren vooral met mensen voor wie dat ook geldt. Ervaringskennis van het dagelijkse leven in andere sociale sferen ontbreekt vaak. We spreken veelal niet met ‘de mensen zelf’, maar met vertolkers, vertalers, smaakmakers en zaakwaarnemers, die een beperkte opening van zaken geven. De PvdA, die in voortdurend contact zou moeten staan met allerlei groepen in de samenleving, heeft zichzelf buitengesloten van de buitengesloten.

We moeten die contacten herstellen, en zorgen dat volksvertegenwoordigers weer de ervaring van de ervaringsdeskundigen (de burgers) op de politieke agenda plaatsen. Institutionele oplossingen zijn behulpzaam om de band te versterken (gekozen burgemeester, eventueel beperkt districtenstelsel) maar niet minder belangrijk is een hernieuwde politiek-culturele verankering, met sterk inhoudelijke en persoonlijk getinte dimensies. We moeten weer weten, voelen, horen, ruiken, herkennen wat er gebeurt, zodat wij op onze beurt kunnen worden herkend als we erover spreken (‘dit is mijn partij’, ‘dit is ons kamerlid’).

We moeten, in de tweede plaats, nieuwe betekenis geven aan de sociaal-democratie in een samenleving die de laatste decennia zéér is veranderd, met name sociaal en cultureel. De basiswaarden blijven dezelfde (zoals solidariteit en rechtvaardigheid), maar wat betekenen deze begrippen in de 21ste-eeuw? Een mooie en noodzakelijke manier om die vraag in brede kring aan de orde te laten komen, en met inschakeling van al het intellect dat zich door onze traditie en onze toekomst aangesproken voelt, is het maken van een nieuw beginselprogramma. Niet alleen het programma zelf is belangrijk, maar ook, en meer nog, de weg ernaartoe. Er ligt al voldoende materiaal om na veel discussie toch snel resultaten te bereiken.

Ook hier kunnen we gebruik maken van ideeën die reeds zijn ontwikkeld maar die, om welke reden ook, tot nu toe onderbelicht zijn gebleven. Ik beperk mij – als voorbeeld (omdat ik er zelf bij betrokken was) – tot de concept-nota Migratiebeleid in rede (2001). Daarin is een poging gedaan ‘(…) om de huidige lappendeken van beleidsfragmenten en ad hoc visies in te ruilen voor een coherent migratiebeleid’. In die nota wordt een realistisch én sociaal-democratisch onderscheid gemaakt tussen drie wezenlijk verschillende migratievraagstukken: het asielbeleid, de internationalisering van de arbeidsmarkt, en de morele verantwoordelijkheid van internationale solidariteit.5 Er valt veel meer over te zeggen, maar ik noem de nota omdat zij dwingt een richting aan te geven.

Tenslotte: politieke verantwoordelijkheid hebben we in de komende tijd in de eerste plaats in eigen kring te nemen. We moeten ‘investeren in een nieuwe politieke cultuur’.6 Een nieuwe, open en op discussie gerichte politieke cultuur moet ook worden gedragen door nieuwe generaties. We moeten nadenken over nieuwe samenwerkingsvormen, ook binnen de partij en de kamerfractie, met een discussie over de aard en veelvormigheid van leiderschap. Het voorbeeld van het CDA (Heerma, De Hoop Scheffer, Balkenende) leert dat nieuw en overtuigend leiderschap niet per se aan het begin van de inhoudelijke heroriëntatie van een partij staat, maar eruit kan voortvloeien.

We moeten, kortom, niet alleen reactief zijn door onze positie te bepalen ten opzichte van anderen, maar vooral ook de eigen kracht en de eigen richting van de sociaal-democratie hervinden. Ik stel voor dat we het beeld van de gewenste nieuwe PvdA-volksvertegenwoordiger voor ogen houden, zoals dat in Ruimte voor mensen, ruimte voor solidariteit is geschetst.

‘Van volksvertegenwoordigers verwachten wij dat in hun politieke stijl tot uitdrukking komt dat je op een intelligente, gevoelige en ontspannen manier de drie genoemde oriëntaties van de PvdA kunt verbinden. Volksvertegenwoordigers ontlenen permanent kracht aan de maatschappelijke werkelijkheid, maar ook aan hun inzicht in het bestuurlijk mogelijke, en tenslotte aan het blijvende kompas van de intrinsieke sociaal-democratische waarden en attitude. Zo kunnen zij bruggen slaan tussen burger en politiek, tussen korte en lange termijn, tussen directe belangen en vergezichten. Zo kunnen ze er ook begrijpelijk over spreken, zonder gedraai, zonder het gehoor te intimideren, altijd met de wil tot communicatie zonder welke de politiek ten dode is opgeschreven. Volksvertegenwoordigers behoren de kunst te verstaan om ook ingewikkelde kwesties helder uit te leggen, zonder ze te versimpelen, en daarbij duidelijk te maken hoezeer de specifieke sociaal-democratische keuzen voor de hand liggen als de best mogelijke keuzen voor de samenleving.’

Over het artikel en de auteur:

Adri Duivesteijn was, ten tijde van het schrijven van het artikel De revolutie der buitengeslotenen, lid van de Tweede Kamer en vice-voorzitter van de Fractie van de Partij van de Arbeid. Het artikel zelf is gepubliceerd in Socialisme en democratie (S&D) van de Wiardi Beckmanstichting dat in zijn geheel was gewijd aan de gevolgen van de voor de PvdA desastreuze verkiezingsuitslag in 2002

Noten

  1. Eveline Brandt, ‘De rode bouwmeester’, in: De Groene Amsterdammer, 19-6-1996.
  2. Adri Duivesteijn, ‘De Paarse methode met meer gedrevenheid. De noodzaak van een nieuwe progressieve agenda’, in: S&D 2000 nr.11. Adri Duivesteijn en Jet Bussemaker, ‘De komst van een progressief programma is geen sprookje’, in: de Volkskrant, 21-5-2001.
  3. Bram Peper en Adri Duivesteijn, Herwaardering overheid stelt eisen aan PvdA’ in: de Volkskrant, 15-12-2001.
  4. Ruimte voor mensen, ruimte voor solidariteit; Naar een permanente campagne van de PvdA, Den Haag, 4 juni 2001. De werkgroep bestond uit Adri Duivesteijn (voorzitter), Erik van Bruggen, Remco Dolstra, Frank Heemskerk, Peter van Heemst, Alex Klusman, Jan Middendorp en Marike Simons. De werkgroep was opgericht op verzoek van de toenmalige fractievoorzitter in de Tweede Kamer Ad Melkert en de toenmalige penningmeester van de PvdA Jan van Ingen Schenau.
  5. Migratiebeleid in rede, concept-nota van de werkgroep Migratie van de Tweede-Kamerfractie en Eurodelegatie van de Partij van de Arbeid, Den Haag, juni 2001 (concept). De werkgroep bestond uit Nebahat Albayrak, Judith Belinfante, Jet Bussemaker, Ieke van der Burg (EP) Adri Duivesteijn (voorzitter), Mariëtte Hamer, Joke Swiebel (EP), Frans Timmermans en Wouter Gortzak.
  6. Investeren in een nieuwe politieke cultuur, voorzet voor notitie over fractieoptreden en politieke strategie, t.b.v. fractieweekeinde 27-28 augustus 1999, opgesteld door Adri Duivesteijn t.b.v. het fractiebestuur, 8 juli 1999.

Share and Enjoy !

Shares