Mijn interviews in de Schoolkrant Raket

Raket: het blad voor de R.K.L.T.S. St. Joseph, St. Paulus en St. Bernulphus

Iedereen heeft zo zijn eigen ontwikkelingsrichting en bewustwordingsproces in het leven. Ik groeide op in de Haagse Schilderswijk, een wijk die werd gestigmatiseerd en waar grote delen verpauperd waren. Het heeft een blijvende invloed gehad op mijn leven. Maar er zijn ook andere belangrijke momenten geweest, die maakten dat ik ben geworden wie ik nu ben. Waarom weet ik niet, maar de waarom-vraag domineerde al vroeg in mijn leven – zie ook één van mijn verhalen. Ik was altijd weer nieuwsgierig naar de vraag waarom dingen waren zoals ze zich aan ons presenteerden. Ik ging vaak op zoek naar de redengeving van wat ik later ‘omstandigheden’ ben gaan noemen. Het stellen van de waarom-vraag was niet vanzelfsprekend. Ik weet nog heel goed dat ik die aan mijn vader vraag stelde, over het leven van hem en mijn moeder die het met tien kinderen niet gemakkelijk moeten hebben gehad. Hij was wars van die waarom-vraag. Ik denk dat het te confronterend was.

Meester Tempelman is – in de periode dat ik als jongen nog zoekende was – voor mij één van de personen geweest die mij de betekenis van ‘de zelfkracht van mensen’ heeft doen ontdekken. Hij gaf mij vleugels. Dat vertrouwen in mensen zou in alles wat ik later politiek ondernam betekenis krijgen. Ik ben hem er nog altijd dankbaar voor.

Die permanente nieuwsgierigheid maakte dat ik al op jonge leeftijd op onderzoek uitging. En wat is er dan niet beter dan te starten bij de schoolkrant? Dat was in 1964 allerminst gebruikelijk. Eigenlijk werd de schoolkrant niet gevuld door leerlingen. Nee, de Rooms Katholieke Lagere Technische School St. Joseph was daarvoor niet modern genoeg. Het was de leraar Duits (meester Tempelman) die de schoolkrant – met de titel ‘Raket’ – samenstelde en dus meestal vulde. Echter toen ik het initiatief nam om in de schoolkrant te gaan schrijven kreeg ik van hem die kans. En belangrijker nog meester Tempelman steunde mij toen ik begon aan (wat later werd) een reeks van interviews met Bekende Nederlanders, met daarbij de kanttekening dat het begrip BN’er toen nog niet bestond. Ik startte mijn serie met Hans van Mierlo; later volgden er interviews met Willem Drees, Ramses Shaffy en Johan Cruyff. Het zijn, wanneer ik ze nu teruglees, misschien niet de meest onthullende interviews; misschien zijn ze zelfs wat naïef en onschuldig. Maar ze geven wel een tijdsbeeld weer, en wat belangrijker is: ze hebben in mijn (werkzame) leven een belangrijke rol gespeeld.

Een reeks van interviews

Ik was er trots op dat ik de eerste schoolkrant vertegenwoordigde die Hans van Mierlo interviewde, die toen nog maar net was doorgebroken met zijn D66. Van Mierlo heette mij allervriendelijkst welkom. Nadat ik mijn eerste vraag had gesteld, stak hij van wal. Na misschien wel vijf minuten was hij nog steeds aan het woord, en was ik zowel mijn vraag als zijn antwoord kwijt. Met een zekere kramp wachtte ik een adempauze af, om snel de volgende vraag te kunnen stellen. Heel veel later, niet ver voor zijn overlijden, heb ik van Mierlo nog gesproken in het Diligentia Theater in Den Haag, tijdens een bijeenkomst van de Raad van State. Ik kon niet nalaten om nog eens te refereren aan het Raket-interview dat ik met hem mocht hebben; ik vertelde hem hoe overrompeld ik was, en pas thuis op band heb teruggeluisterd of hij eigenlijk wel antwoord op mijn vragen had gegeven. We hebben er hartelijk om gelachen, en het is mij altijd bijgebleven; ik heb het interview, of eigenlijk Van Mierlo’s stijl, als wethouder en later als Tweede Kamerlid meermaals aangehaald.

Ook mijn gesprek met Willem Drees was een fenomenale ervaring. Drie keer mocht ik hem interviewen. Drees was inderdaad die bijzondere, bescheiden persoon zoals hij nog altijd bekend staat. Het is misschien daarom dat ik mij nogal een stoor aan die politici die zich spiegelen aan zijn politieke erfenis zonder zelf ook maar over een spoor van zijn werkelijke kwaliteiten te beschikken.

PvdA-Zwolle op 14 december 2016

Zelden heb ik zo’n innemend persoon ontmoet, die mij het gevoel gaf dat ik begreep wat hij zei en het belangrijk vond om mij – en daarmee de lezer – te vertellen wat hem bewoog om te doen wat hij deed. Dat Drees beschikte over een volstrekt natuurlijk gezag kwam met name doordat hij de ander serieus nam; mijn interview is daar een prille illustratie van. Ik ging er trots heen en kwam er trotser vandaan. Ik had iemand ontmoet die werkelijk groots was en hij… hij waardeerde ons gesprek. Later zou ik nog verschillende kleine briefjes van hem krijgen met vriendelijke, bemoedigende opmerkingen.

Een ander, toch wat vreemd interview was met Johan Cruyff. De voetballer ontmoette ik een dag nadat hij met Ajax van Real Madrid had verloren; ongetwijfeld een pijnlijk moment. Ik had mijn vragen op papier, maar welke vraag ik ook stelde, er kwam weinig terug. Het was in de tijd dat Vietnam een groot mondiaal vraagstuk was, dus daar ging mijn interview grotendeels over. Maar tot mijn stomme verbazing leek het alsof deze politieke kwestie volledig aan Cruyff voorbij ging. Hoe was het mogelijk om geen opvatting over Vietnam te hebben? Later zou Cruyff, met onder andere zijn voetbalcourts en zijn betrokkenheid bij de jeugd, zich ontwikkelen tot één van de meest geëngageerde Nederlanders, bekend door zijn inzet voor een goed doel: een gezonde jeugd.

Maar het belangrijkste moment was misschien wel een interview met Toon Hermans in de artiestenfoyer in het Circustheater in Scheveningen. Toon Hermans was een godheid in die tijd. Niet lang daarvoor had ik twee uur in de rij gestaan om kaartjes te kopen voor mijn ouders, voor zijn eerste ‘one man show’ in het West End Theater in Den Haag. Ik had mijn vragen keurig geïnventariseerd en opgeschreven op een papiertje; het is op de foto nog te zien. Met trillende handen begon ik aan de eerste vraag. “Neem jullie nou, jullie komen hier binnen stappen, zetten zo’n ding (bandrecorder) voor mijn neus, en beginnen gelijk met de eerste vraag”, reageerde Hermans. In mijn herinnering zette hij het gesprek voort door een vergelijking met zijn eigen jeugd te maken. De gedachte dat híj, toen hij jong was, een idool als John Buziau zou interviewen was uitgesloten; die man stond zover van je af! Nog tijdens het gesprek liet Toon Hermans mij zien hoe menselijk het is om zenuwachtig te zijn, om tegen iemand op te kijken – iemand die op zijn beurt laat zien dat hij ook maar een gewoon mens is. Sindsdien ben ik niet snel meer geïmponeerd door autoriteiten. Ultiem zijn het gewone mensen die, net als ik, nerveus kunnen zijn wanneer ze iets ondernemen. Een mooi en belangrijk moment; ik ben Hermans er dankbaar voor.

En artikelen

Maar interviews waren niet het enige dat ik schreef; alles dat mij raakte, dat dicht bij mij stond kon onderwerp van een verhaal zijn. En natuurlijk waren – en zijn – dat de Beatles. In 1962, ik was toen twaalf jaar oud, liep ik met mijn schoolvrienden over de Vaillantlaan in de Schilderswijk in Den Haag. (Later, als wethouder in Den Haag, mocht ik deze laan met Jo Coenen verbreden en voorzien van een Franse monumentaliteit). Ik weet nog goed hoe één van mijn vrienden zijn haar naar voor gooide, zijn hoofd schudde en ‘yeah, yeah, yeah’ inzette. Het was mijn kennismaking met de Beatles, en liefde op het eerste gezicht. Wat een energie! Wat een vooruitgangsgeloof! Voor mij ging er een sensatie van de Beatles uit, en dat is altijd het geval gebleven. Vanaf het intermezzo op de Vaillantlaan volgde ik de Beatles op de voet. Bijna ging ik naar het enige optreden dat zij in Nederland gaven, in de veilinghallen in het West-Friese Blokker, maar toen het erop aankwam durfde ik niet. En bijna, bijna reisde ik af naar Amsterdam, om de Beatles te zien tijdens een rondvaart door de grachten. Maar Amsterdam was toen nog ver weg, en ik had niet eens geld voor een perronkaartje. Ondanks het feit dat ik ze nooit live heb gezien, waren de Beatles mijn jeugd. Mijn vriend Hans Kort was een Stones-fan, en als hartstochtelijke Beatles-fan schreef ik natuurlijk over de onderlinge rivaliteit. De conclusie was dat “de Stones voor muzikaliteit haast niet onder doen voor de Beatles, maar dat zij vele fans verliezen omdat ze dingen vergeten; dingen die ook belangrijk zijn voor succes”. En: “Wat ik zo bewonder bij de Beatles, is dat (het) jongens (zijn) zonder een muzikale opleiding, maar jongens met een wil. Zij wilden de top bereiken en er was maar één ding dat voor hen, en dat was die eenzame hoogte aan de top, die niemand hen kon beletten om te bereiken.”

Waarom?

Om af te sluiten met de waarom-vraag. Waarom ik het heb gedaan, al die interviews, al die verhalen? Nieuwsgierigheid, jazeker, en – lang geleden – ook de ambitie om journalist te worden. Ik ben zelfs naar Gerard van der Wulp gestapt, die toen als adjunct-directeur bij dagblad Het Binnenhof werkte en later directeur-generaal van de Rijksvoorlichtingsdienst werd. Ik vroeg hem of ik voor hem zou mogen werken. Hij wees mij af – helaas. Ik denk dat het goed voor mij zou zijn geweest, al zou het mijn pad fundamenteel (kunnen) hebben veranderd.

Uiteindelijk richtte ik, op basis van mijn Raket-ervaringen, in 1970 de wijkkrant De Schilderswijker op; een tabloid die in 20.000-voud werd verspreid in de Schilderswijk en Kortenbosch. Een échte, geëngageerde krant, waarin vooral werd stilgestaan bij de bijna onleefbare omstandigheden in de oude wijken. De krant zou tien jaar bestaan en later zelfs ruimte bieden aan kritiek op de Haagse wethouder Adri Duivesteijn. Tja, waar mijn nieuwsgierigheid niet toe heeft geleid.

‘Raketjes’

  • Waarom en waarvoor‘, 1968, over de existentiële vraag “waarom en waarvoor wij nu eigenlijk leven”.
  • Beatles ja of nee‘, 1968, over de vraag of er na “een zevenjarig Beatles-regime een einde komt aan hun macht”.
  • “Voor het eerst in een schoolkrant, een interview met de heer Hans van Mierlo“, 1966, over D66, de verkiezingen, de Nederlandse economie en Vietnam.
  • “Een interview met één van de grootste artiesten van Nederland, Ramses Shaffy“, 1967, over de persoon Ramses Shaffy en het artiestenvak. Aangevuld met een persoonlijke uitleg van het lied ‘Sammy’, waarvan de kern is dat wij onszelf herkennen in Sammy: “Sammy zijn we allemaal in moedeloze momenten, als tegenslag ons treft, als we op het ziekbed liggen, als we zijn aangereden, als we een slecht rapport hebben of een standje hebben gekregen.”
  • “Een echt interview met Toon Hermans, dat op de band werd opgenomen”, 1967, over de jeugd van tegenwoordig, politiek, artiesten als Wim Kan en Ramses Shaffey en Hermans’ werkwijze.
  • “Een vraaggesprek met oud-minister president Dr. Willem Drees“, 1967, over zijn jeugd, zijn politieke opvattingen en het ministerpresidentschap.
  • Johan Cruyff, die maar één begrip en één woord kent, en dat woord is natuurlijk: voetbal”, 1967, “voor een reporter een moeilijk interview”.

Share and Enjoy !

Shares